Het Nederlandsch en het vreemdelingenverkeer.
Het heeft ons altijd gehinderd, dat de Alg. Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer langen tijd uitsluitend in vreemde talen gestelde geschriften over ons land in het buitenland verspreidde, alsof er daar niet ten minste evenveel Nederlandsch sprekenden en lezenden als in Nederland zelf wonen of zich ophouden. In het bizonder hadden de Vlamingen, Zuid-Afrikaners en onze afstammelingen in Amerika recht op Nederlandsche reclame-leesstof, al zijn voor de landen hunner inwoning tweetalige gidsen zeker gewettigd.
Het Hoofdbestuur der genoemde vereeniging heeft onder zachten drang van het A.N.V. de leemte aangevuld door de uitgaaf van een boekje genaamd Iets over Nederland voor Nederlanders en die Nederlandsch verstaan. De vaardige pen van Jhr. Jan Feith schreef de inleiding, waaruit we met instemming dit brok overnemen:
Wie een eigen taal bezit en aanspraak maakt op een eigen taalgebied, die kome er frank voor uit. Zelfs wil het wel eens voorkomen, alsof er te veel - ik bedoel dit ‘te veel’ in verhouding tot wat onze eigen taal aangaat, - inleidingen en handleidingen in vreemde talen over ons land werden geschreven; terwijl, wellicht zonder opzet of onheusche bedoeling verzuimd scheen te worden, aandacht te schenken aan eene behoefte, om juist voor de Nederlandsch-sprekende gemeente, niet zoozeer landgenooten als de met-landgenooten, die wij zoo gaarne tot ons taalgebied rekenen, iets over ons eigen land te schrijven.
Is het bescheidenheid, toeval, verzuim? Of is het een gevolg van de redeneering, dat ook bijna alle talen, waarin toeristische werken over Nederland zijn geschreven, tot op zekere hoogte eveneens te lezen en te begrijpen zijn door onze linguistische vaderlanders zeiven?
Hoe dan ook - waarom niet eens de moeite genomen, in de Nederlandsche taal iets te vertellen over Nederland, en hier
| |
voor degenen, die onze taal machtig zijn, een Nederlandsch boekje samengesteld over zóó zuiver een Nederlandsch onderwerp, als geen tweede ter wereld te vinden is.
Telkens zien wij stamverwanten tot ons komen - en hoe hartelijk welkom zijn zij ons hier binnen onze grenspalen. Doch als zij om voorlichting vragen over Nederland als aantrekkelijk en belangrijk reisgebied, moeten zij veelal geholpen worden - ai, bijna schreef ik afgescheept, - met reisgidsen, waarin te weinig Nederlandsch voorkomt. Zoodat zelfs Den Haag er La Haye heet en 's-Hertogenbosch met den naam Bois-le-Duc prijkt, - om van tallooze andere, even stipte als schoonklinkende vertalingen van goed-Hollandsche namen niet te spreken.
Zij komen allereerst uit het verre Indië, onze koloniale rijken in Oost en West, die machtige gebieden, welke ons recht schenken, te spreken van een Groot-Nederland. Zij komen tot ons uit Zuid-Afrika, dat een kwarteeuw geleden nog als ongeschonden taalgemeenschap met ons eigen land gold. Zij komen uit het groote Amerika, waar tusschen de vele volksgroepen, zoo bont als een lappedeken, op tal van plaatsen nog zuiver Hollandsche nederzettingen worden aangetroffen.
Zij komen uit België, uit Vlaanderen, waar niet slechts onze taal, maar niet minder dan onze landszeden en gewoonten in eere worden gehouden.
Zij komen van alle deelen der aarde naar het kleine land, waaraan zij zich, meer of minder hecht, verbonden gevoelen, door banden des vaderlands, banden des bloeds van traditie of taal.
En als zij hier den voet zetten op Nederlandschen bodem, wenschen al dezen allerminst beschouwd te worden, en nog minder dulden zij, dat zij over één kam worden geschoren, als vreemdelingen, die ons land komen ‘doen’. Al mogen zij dan volgens de preciese aanduiding van het woord geen landgenooten zijn, toch weigeren zij zich van een andere taal te bedienen dan van de landstaal, die zij niet vergeten zijn, die zij zijn blijven gebruiken, hetzij al sprekende, dan wel schrijvende of lezende.
En als zij aldus hun Nederlandsche voorliefde toonen en die fier uiten, dan willen wij hun dit boekje als handleiding voor hun reis door Nederland aanbieden, omdat het voor hen geschreven is, in de hun welbekende en zoo geliefde Nederlandsche taal.
Aan hen dus, de niet-landgenooten, die niettemin onze taal verstaan, zij in de eerste plaats dit woord van welkom toegeroepen:
‘Welkom, vreemdeling, die ons niet vreemd is!’
Doch daarnaast vinden wij de groote groep landgenooten, die het eigen land willen bereizen en een voldoende dosis bezitten van nationaal bewustzijn, om allereerst te vragen naar een Nederlandsch reisboekje over Nederland!
Het tweede gedeelte van het rijk verluchte boekje wordt ingenomen door beknopte plaatsbeschrijvingen, die ons wat vluchtig en oppervlakkig en hier en daar onjuist voorkomen.
Bij een herdruk verdient dit gedeelte duchtig herzien en bijgewerkt te worden.
Maar dat het werkje thans bestaat, vervult ons met dankbaarheid om het erkende beginsel: In Nederland Nederlandsch voorop!
Leden! Besluit het jaar 1925 met ten minste één nieuw lid aan te brengen voor 1926.
|
|