zaken iets afweet, in dezen tijd als buitengewoon naïef beschouwd moet worden.
Of is het niet erg naïef, te vragen ‘Waarom is de Vlaamsche Vrouw niet 50 jaar vroeger begonnen?’ Is het niet nog naïever in dezen tijd, na al wat er in Vlaanderen gebeurd is, te denken dat Vlaanderen te redden is door een aantal vrouwen, die eerst in Nederland zijn opgevoed. Die vrouwen dan zouden Vlaanderen een Nederlandsen-sprekenden hoogeren stand bezorgen, die dan op zijn beurt Vlaanderen redden zal.
Maar de heer Waller-Zeper vergeef, dat die hoogere nu verfranschte stand er nooit aan denken zal zijn dochters naar Nederland te sturen, tenzij noodgedwongen.
Een veel veiliger middel om in Vlaanderen alle standen te vrijwaren voor Fransche verbastering is: De vernederlandsching van het Hooger en het Middelbaar onderwijs en het invoeren van staatswege van het ‘In Vlaanderen Vlaamsch’. Wanneer wij zoover in Vlaanderen zijn, dan zal het zeer gewenscht en ook vruchtdragend zijn, zoo eenige niet alleen Vlaamsche vrouwen maar ook mannen hun opleiding in Noord-Nederland genieten.
Zoo denken wij. Vlamingen.
Maar daar zijn in het stuk van den heer Waller-Zeper wederom van die nevenbeweringen welke voor ieder Vlaming hoofdzaak zijn.
Ten eerste: De schrijver vindt het als vanzelfsprekend, dat de Vlaamsche vrouw van haar kinderen tweetalige wezens maakt.
Een tweetalig wezen is een monster en daarvoor bedanken wij in Vlaanderen.
Ieder Nederlander en vooral een bestuurslid van het A.N.V. behoort toch te weten, dat juist die Zoogenoemde tweetaligheid een der verderfelijkste brandpunten is van heel den Vlaamschen strijd.
Vlaanderen is eentalig Nederlandsch, niet tweetalig.
Ten tweede: Het Nederlandsch is bij ons niet in tel.
Dat is toch wat al te kras. Zoo iets wordt kalm neergeschreven, terwijl heel Vlaanderen door het Nederlandsch erkend is geworden als de beschaafde taal van Vlaanderen, terwijl er Vlamingen zijn, die hun leven veil hebben gehad voor het behoud der Nederlandsche beschaving.
Is zoo'n bewering niet, om zelfs een Hollander uit zijn vel te doen springen?
Als er iets is, waar een Vlaming maar beter tegen moet kunnen, is het tegen die ontzettende onwetendheid in zake Vlaanderen hier in Nederland.
Ten derde: Van dezelfde draagkracht is deze bewering:
‘Dat de Vlaming er maar tegen moet kunnen voor onbeleefd gehouden te worden, wanneer hij Nederlandsch spreekt in Vlaanderen.’ Een Hollander niet; die mag uit vrees voor onbeleefd gehouden te worden het gebruik van zijn taal verzaken. Verder behoudt hij nog het recht in dit geval een Vlaming voor laf te schelden en hem te verwijten dat hij alleen maar klaagt en nooit handelt.
Ieder Vlaming zal steeds ieder Nederlander van boven den Moerdijk aanklagen, die in Vlaanderen het gebruik van zijn taal verzaakt uit verkeerd begrepen voornaamheid. Immers, waar in 's hemelsnaam halen de Belgen het recht vandaan een Nederlander voor uitermate onbeleefd te houden, wanneer die zijn eigen taal spreekt op reis door Vlaanderen?
Wat loopt er dan een stel uitermate onbeleefde Amerikanen en Franschen rond in de wereld en in Nederland.
Ten vierde en ten laatste: Ik hoop dat de heer Waller-Zeper wel de beleediging zal inzien door hem nedergeschreven aan het adres der Vlaamsche meisjes, die in een 11de-Julioptocht hun vaandel medegedragen hebben. Dat noemen wij in Vlaanderen meer dan uitermate onbeleefd.
Neen, dat is geen voor de hand liggend werk voor onze Vlaamsche meisjes, maar daarom mag men ze nier voor vrouwen schelden zonder verstand.
Zou hij zoo iets durven beweren van de Zuid-afrikaansche vrouw, die medevocht in den boerenoorlog? Ook geen voor de hand liggend werk!
Zou hij zoo iets durven schrijven over wijlen Mevr. Cohen Stuart-Abendanon, die met andere Noord-nederlandsche vrouwen gedurende verscheiden dagen gepost heeft aan den ingang van de Tweede Kamer op het Binnenhof, ten einde recht voor de Vrouw te veroveren? Ook geen voor de hand liggende bezigheid!
De schrijver toont het verschil niet te weten tusschen een 11de-Julioptocht in het België van na den oorlog en een doodgewonen optocht zooals hij die vroeger weleens heeft gezien in Vlaanderen bij een kermis of zoo iets.
Daarmede kan ik de gedachtenwisseling sluiten. De heer S.A. Waller heeft ten minste de verdienste, dat hij de gelegenheid geschapen heeft om uit het kwade het goede te halen en bekend te maken, zoodat hij zelf nu zoo onwetend niet meer zal zijn in zake Vlaanderen en wat voorzichtiger in zijn.... nevenbeweringen.
V. HAESAERT.
De redactie sluit hiermee de gedachtenwisseling.
***