Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet leelijke Jonge Eendje.De stroom van beschouwingen, die losgekomen zijn naar aanleiding van het besluit om het Afrikaansch als ambtelijke taal te stellen in de plaats van Nederlandsch, zijn uitgegaan van twee fouten. Zij meenen, dat het ‘Afrikaans’ een soort van krom Hollandsch isGa naar voetnoot1), dat in elk geval den stut van het Hollandsch niet missen kan bij den verderen strijd tegen het Engelsch. Zoowel de theorie van Afrikaans-kombuistaal, als de meewarigheid over die jonge zwakke ‘Taal’, moet eindelijk eens ophouden. Dát is de eigenlijke beteekenis van het besluit, vanzelfsprekend en volstrekt noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van Dietsch Zuid-Afrika. Is het ‘Afrikaans’ een mismaakte taal? Wij zullen niet treden in beschouwingen over allerlei theorieën, die één hoofdfactor vergeten. Nog steeds is de oorzaak niet gevonden, waardoor uit een taalvorm afwijkende vormen ontstaan. Waarschijnlijk is het een psychisch-physische oorzaak, samenhangend met het strottenhoofd. Uit het Verre Oosten is een verschijnsel bekend, dat zelfs zeer ontwikkelde Chineezen nimmer een ‘r’ kunnen zeggen en e,en ‘l’ bezigen, juist wat men in Europa slechts als een bijzondere persoonlijke afwijking kent. | |
[pagina 143]
| |
De Japaneezen, die als het ware naast hen wonen, kunnen daarentegen geen ‘l’ zeggen, maar wel een ‘r’. Slechts een dergelijke physisch-psychische oorzaak, samenhangend in het algemeen met alle andere verschijnselen, die het ontstaan van nieuwe volken uit oude volken begeleiden, kan de verklaring vormen van het ontstaan der Afrikaansche taal, uit den inteelt gedurende drie eeuwen, waardoor een nieuw volk ontstond aan de Kaap de Goede Hoop. Zoo ontstaan streektalen ten plattelande (te onderscheiden van dieventaaltjes en stedelijke kromtaaltjes. kombuistaai enz.). Zoo ontstonden Fransch, Roemeensch, Spaansch, Italiaansch, Provençaalsch en Waalsch uit het Latijn. Zóó ontstond het Engelsch - niet wat de woordenschat, maar de uitspraak betreft - uit het Middeleeuwsche Angelsaksisch. Deze innige samenhang tusschen taal en volk maakt ook, dat het Afrikaansch, met of zonder litteratuur, zich zal handhaven, zoolang het Afrikaansche volk zich handhaaft. Reeds in mijn studententijd, bij het verkeer met de enkele Afrikaansche studenten in Leiden, trof het mij, dat zij Afrikaansch bleven spreken, onderling en met de Hollanders, in een volkomen Hollandsche omgeving. Veel later, toen ik jaren met Prof. Bodenstein samenwerkte, trof mij hetzelfde. Hieruit maakte ik een sterke karaktervastheid van den Afrikaner op, leidend tot taalvastheid, die, hoewel Zelden, ook bij ons voorkomt. Ik herinner mij het Nederlandsch Letterkundig Congres van 1910 te Leiden. Een welbekend Hollandsch woordkunstenaar kwam aan den maaltijd op de Societeit Minerva te zitten naast een meisjesstudente uit Zeeland, die nimmer haar Zeeuwschen tongval had afgelegd. De woordkunstenaar, diep doordrongen van zijn roeping de algemeen Nederlandsche uitspraak te helpen verbreiden - stootte zich daar blijkbaar aan en voegde zijn buurmeisje toe: ‘Gek hè, dat men dikwijls niet kan afkomen van aanwensels uit zijn jeugd.’ Het antwoord was: ‘Ik heb nooit getracht mijn taal af te wennen, want ik ben trotsch op mijn Zeeuwsen.’ Al zullen de Afrikaners er zich niet eens van bewust zijn, zoo geloof ik, dat eenzelfde trots mede ten grondslag ligt aan hun taalvastheid, heel anders dan de Hollanders, die in het Buitenland meest zoo spoedig mogelijk hun taal afleggen. Bij ons, tengevolge van een overlading van het onderwijs, waardoor - ik herinner het mij uit mijn eigen H.B.S.-tijd - het onderwijs in de eigen taal en letterkunde achterstaat bij de noodzaak drie vreemde talen en letterkunden te leeren, waarbij voor velen, (ook ik onderging het) nog Latijn en Grieksch komt, wordt een kring van ontwikkelden gekweekt, die eigenlijk ontwortelden zijn. De klankrijkdom onzer eigen taal stelt ons meer dan andere volken in staat, snel de klanken van alle andere talen aan te leeren. Wij worden overstroomd met dweepzieke vereerders van vreemde litteraturen en een soort snobisme doet ons Camoëns, Dante e.d. verheerlijken, met achterstelling van eigen grooten, die te Dietsch zijn, om bewonderd te kunnen worden. Uit zucht naar internationalisme voelt men anti-nationaal. Ons volk is in zijn oppervlakkige overbeschaafdheid verzwakt en twijfelmoedig. Onze leidende stand is gespeend van alle kracht.Ga naar voetnoot*) Canada maakt aanspraak op het barre Poolgebied, op geen anderen grond dan een droombeeld. Toen Engeland zestig jaar geleden aan ons vroeg, of wij aanspraak maakten op Nieuw-Zeeland, als eerste ontdekkers, sloegen wij het af. Onze wil en drang tot daden is ondermijnd door te veel te moeten weten. Zie daarentegen het Afrikaansche volk, dat een en een vierde eeuw terug door de onhandigheid van Willem V zonder slag of stoot aan de Engelschen werd overgeleverd en in 1815 aan Engeland gelaten. Enkele tienduizendtallen kolonisten gaven wij prijs. Waarheen zij ook trokken, om in vrijheid hun volksaard te kunnen uitleven, daar volgde de Engelschman, totdat de Afrikaansche republieken, in een strijd, waarin moord en brand een rol speelden en een lasterlijke persveldtocht hun volkseer aanrandde, ondergingen. Toch ging dat volk niet onder en het is een verreleeuw later, zoo niet vrij, dan toch meester van zijn lot. Dit kleine klompje, aangegroeid tot honderdduizenden, heeft het klaargespeeld, om onze, de Dietsche taal, aan de Kaap te handhaven. Wat dit beteekent, beseft men pas, als men dit met den toestand in Vlaanderen vergelijkt. Ik sprak van de handhaving van onze taal. Want men mag zich niet blind staren op een andere schrijfwijze, die de taaikern verhult. Ik herinner aan wat Priester Lemire uit Fransch-Vlaanderen mij in 1911 vertelde, dat, toen de Boerenafgevaardigden tijdens den Boerenoorlog, te Kasselberg de menigte in het Afrikaansch toespraken, het Fransch-Vlaamsche volk hen ten volle verstond. De geleerden struikelen over het geschreven Afrikaansch en vitten op de afwijkingen. Zij zijn te geletterd, om, zooals het eenvoudige volk uit Fransch-Vlaanderen - dat zijn eigen taal niet eens lezen kan - onmiddellijk op den klank af het gesproken woord als behoorende tot hun eigen taal te herkennen. De Afrikaansche taal is niet jong en zwak. Zij is zoo oud als de onze, zij wordt gedragen door de kracht van het Afrikaansche volk, dat sterker en krachtiger is dan het onze. Het leelijke jonge eendje breidt zijn vleugels uit en het is een blanke zwaan, die opstijgt. 21-6-'25. VAN ES. |
|