Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNiet klagen, maar doen!In het artikel van den heer Haesaert in het vorige nummer van ‘Neerlandia’ - artikel met langen titel en lange afdwalingen - las ik weer eens voor de zooveelste maal de klachten over Nederlandsche vergrijpen in België begaan, niet van belang naast de vraag: ‘Waar is de beschaafde stand van Vlamingen, die zich spant voor alles, wat in België Vlaamsch is?’ Welke stand hoog noodig is, volgens den Vlaming Dr. Laureys, dus nog niet voorhanden. Natuurlijk niet; immers ware het Vlaamsch-met-Nederlandsche uitspraak, dat is dus, om het kind bij den naam te noemen, NederlandschGa naar voetnoot1), in België in tel, geen gewoon Nederlander of Nederlandsche vrouw zou er over denken iets anders te spreken daar dan Nederlandsch - altijd als hij dit doen kon, zonder voor uitermate onbeleefd te worden aangezien. Thans wordt hij dikwijls slecht te woord gestaan, als hij zijn taal maar spreekt, iets waar een Vlaming misschien beter tegen kan dan hij, die dat heelemaal niet gewend is. Maar ware er een beschaafde stand, waarmede ambtenaar en winkelier rekening moesten houden en die dus het Vlaamsch van beschaafden, dat is dus Nederlandsch, in tel bracht, de Nederlander zou zich niet plagen met zich in te spannen in het hem toch niet zoo eigene Fransch. Derhalve hangen deze vergrijpen, ja, hangt de geheele Vlaamsche zaak samen met het al of niet bestaan van dien beschaafden stand, die hoog noodig is en dus niet, of althans tot nog toe niet, voorhanden is. Door vaandels, optochten, ja, zelfs door gevangenzitten (ik noem dit met schroom, want het zal wel worden uitgelegd als een gebrek aan eerbied voor de martelares, Mej. Rosa de Guchtenaere, maar ieder nuchter verstand begrijpt, dat het in dit verband aldus niet uitgelegd mag worden) ontneemt men aan het Vlaamsch nog niet den naam van onfatsoenlijkheid, waarin het in België staat. Maar, zie! er studeeren dames in Gent en er worden meisjes opgeleid in Antwerpen. Welnu, bij haar ligt dan de toekomst; zij hebben dan den grondslag te leggen voor dien beschaafden stand, die voorgaat bij alles, waarin België Vlaamsch is. Waar het nu op aan komt, is: Zal zulk een dame of meisje, later, als zij vrouw van bijv, een officier, professor, kamerlid of minister is geworden Vlaamsch d.i, Nederlandsch spreken, daar, waar niet alleen een Vlaming, maar oók een Nederlander, dat verwachten zou en zal zij hare kinderen opvoeden tot (natuurlijk) tweetalige, maar in de eerste plaats Vlaamsche Belgen? Op deze gewone wijze bedoelde ik alleen, dat de vrouw in Vlaanderen op de bres moet staan. Dan komt er een beschaafde stand-die-voorgaat enz., dan gaat de Vlaamsche zaak er heel anders uitzien over een aantal jaren, maar dan mag men zich met verbazing afvragen: ‘Waarom is men dan toch niet een halve eeuw tevoren met zulk een opleiding begonnen?’ Of zullen die meisjes niet zoo zijn, maar Fransch spreken, nu of later, onder Vlamingen, zoodra het in heure slappe hoofden opkomt of - wat nog erger is - omdat het fatsoenlijker lijkt? Dan brengen ook zij niet dien beschaafden stand en komt de Vlaamsche beweging niet aan het hoog noodige, volgens Dr. Laureys, en het eerst noodige, volgens mij. Dan bleek het dus niet te zitten in die opleiding. We zullen daarop hebben te wachten. Maar hoelang niet wacht Vlaanderen al op de vrouw en den stand, die het Nederlandsch in tel zullen brengen? Waarom onderwijl ook andere wegen versmaad? In Holland zal een meisje - enkele zottinnen in Den Haag en van beneden den Moerdijk, bij vlagen, uitgezonderd - er niet aan denken iets anders te spreken dan Nederlandsch; hier is de taal wèl in tel, dat is de ‘cardo quaestionis’. Een Vlaamsche nu, van jongen leeftijd af opgevoed in Hollandsche omgeving, doet als hare Hollandsche vriendinnen en ook niet anders in haar eigen land, als zij vrouw van een officier, of professor geworden is daar. Er zullen wel instortingen zich voordoen, maar dit Hollandsche middel werkt op den duur zeker en dan krijgt Vlaanderen zijn beschaafden stand, die er alle wetenschappelijke, kunstminnende en economische ondernemingen kan schragen. En om dan te bedenken, dat in tachtig jaren die stand, aan wien Dr. Laureys die taak toedenkt, nog niet aangekweekt is kunnen worden! Was dit dan onmacht? Neen, onwetendheid betreffende Holland - en als Vlaanderen, het strijdende Vlaanderen, van één land niet onwetend mag zijn, dan is het van Holland -, en onwil om in Holland te doen aankweeken wat men in Vlaanderen zelf al dien tijd nog niet heeft kunnen aankweeken. Met vaandels loopen in een optocht is inderdaad wel eens gevaarlijk, maar zulk ‘voorgaan’ is voor een beschaafde vrouw geen voor de hand liggend werk; dat kon de half simpele apothekersbediende uit Tarascon ook wel! Een beschaafde vrouw met een goed verstand zal haar tijd en krachten anders en beter gebruiken! S.A. WALLER ZEPER. |
|