Haarlemmerdijkjes.
Een landgenoot zendt ons uit Italië de Empire Review van Sept. 1924, die hij daar in een hotel in een kleine plaats in de gezelschapskamer had gevonden. Er staat een artikel in over ons land met het opschrift ‘A cockney in Holland’ met een reeks van nogal oppervlakkige opmerkingen over het verkeer op straat, het eten, de zakelijkheid der Hollandsche gesprekken en zoo meer. Wel aardig schrijft deze reiziger-van-drie-dagen over de gemoedelijkheid der Haagsche waarschuwingsborden voor wielrijders: hoe de politie voor elken wielrijder nog een dag heeft trachten uit te zoeken, waarop hij een bepaald pad kan berijden; over de wonderbaarlijke behendigheid der Hollandsche fietsers, die, in zwermen, monogrammen om u heen trekken, terwijl gij een volle straat oversteekt in volkomen veiligheid; en hij doet recht aan de taaibedrevenheid en beschaving van ons personeel, de geschiktheid onzer ambtenaren, de geriefelijkheid en stiptheid onzer treinen.
Wij zijn het met onzen landgenoot eens, dat over Nederland en zijn toenemende beteekenis voor nijverheid, handel, kunst en wetenschap en de volkerengemeenschap wel wat meer en beters valt te vertellen. Wij vinden het jammer, dat vreemdelingen, die de pen kunnen voeren, niet vooraf gegevens gaan halen bij ‘Nederland in den Vreemde’ en begrijpen niet, dat een blad dat zich ‘Keizerlijk-tijdschrift’ noemt, zulk 'n stukje opneemt, dat bij ons nauwelijks plaats zou vinden in een volksblaadje. Dat schijnt ook wel gevoeld te zijn, want de schrijver noemt zich ‘cockney’, d.i. voor Londen wat wij vroeger in Amsterdam 'n ‘Haarlemmerdijker’ noemden. En hij steekt den draak met het cosmopolitanisme, het wereldburgerschap van zulke lieden, die zich alwetend achten, wanneer zij een achtermiddag in Boulogne zijn geweest en wier borst van ijdelheid zwelt, als zij in Parijs niet terstond verdwaalden, nadat zij voet hadden gezet buiten de Rue de Rivoli!