Vlaamsche toestanden.
XI.
Onder de talrijke factoren, welke, sedert 1914, in ruime mate hebben bijgedragen tot het scheppen van de huidige toestanden en verhoudingen in Vlaanderen en in België, is de beweging van de tijdens den oorlog, aan het Yzerfront onder de aldaar voor de onafhankelijkheid van den Belgischen Staat (en, naar het later heette, ook voor het zelfbeschikkingsrecht der kleine volkeren), strijdende Vlaamsche soldaten ontstaan, ongetwijfeld een der voornaamste. Haar invloed op de vorming der geestesgesteldheid van het denkende, gestudeerde of nog studeerende deel van de Vlaamsche jeugd, die vier jaar lang in de loopgraven stond, er bloedige offers bracht en nu stilaan, naarmate de jaren voorbijsnellen en de twintigjarigen van toen de dertigjarigen van heden zijn geworden, in Vlaanderen, waar de vooroorlogsche misstanden op taalen beschavingsgebied nog steeds bestaan, zelf de leiding van een belangrijk deel van het streven naar volksontvoogding in handen heeft weten te nemen, moet ongemeen groot genoemd worden, al hoede men zich ook, te dien aanzien, voor overdrijving en eenzijdige beoordeeling.
Er is namelijk meer dan eens reeds beweerd, ja, zelfs met nadruk, door Vlaamsche voormannen staande gehouden, dat de Vlaamsche oud-strijders de Vlaamsche beweging na den oorlog hebben gered. Wie zelf aan het front was, er dag en nacht het leven van de Vlaamsche ‘jongens’ medeleefde en, na den wapenstilstand, bij den terugkeer in het door de Duitschers ontruimde land, de ontreddering van de actieven of activisten en de aarzelende houding van de passieven te aanschouwen kreeg, is allicht geneigd aldus te oordeelen en veel over het hoofd te zien, dat ook aan anderen dan de gewezen frontsoldaten te danken is. Ter anderer zijde hebben sommige naar het buitenland, om staatkundige redenen, uitgeweken Vlamingen, de beteekenis voor de toekomst, van de aan 't front onder de Vlaamsche soldaten (die er zich hoewel zij 80 procent van het vechtende leger uitmaakten, als minderwaardigen behandeld voelden) geleidelijk ontstane geestesgesteldheid, misschien wel wat onderschat; doch ook zij geven, meen ik, volmondig toe, al is het een gewezen frontsoldaat, die deze regelen schrijft, dat de van den Yzer teruggekeerde Vlaamsche soldaten (tot heden nog steeds in hun 100.000 leden tellenden Vlaamschen Oud-Strijdersbond of V.O.S. vereenigd, terwijl de Brusselsch-Waalsche Fédération Nationale des Combattants of F.N.C. zieltoogt) persoonlijk of gegroepeerd, bewust en onbewust van November 1918 tot heden veel hebben bijgedragen tot de verdieping en versterking van den nationalen geest in Vlaanderen.
Deze geest wordt nu door sommige kortzichtige overheidspersonen zoodanig gevreesd, dat zij, door schrik bevangen, de onbehendigste daden begaan, welke men zich in dezen gedachtengang kan indenken, een onbehandigheid, om geen harder woord te gebruiken, welke kort geleden nog, op de scherpste wijze tot uiting kwam in het bevel, om de Vlaamsche grafkruisen en zerken van het werk Heldenhulde - Heldenfonds, tijdens den oorlog op de militaire begraafplaatsen opgericht, te verbrijzelen, ten einde er grintwegen mede aan te leggen. De verontwaardiging door deze daad - zorgvuldig door een deel van de pers verzwegen - bij alle weldenkende Vlamingen opgewekt, was zóó groot, dat de minister van Landsverdediging, op den herhaalden aandrang van prof. dr. Daels en de kamerleden Staf De Clercq en Van Severen, na een week, bevel gaf het toch reeds gedeeltelijk volbrachte vernielingswerk stop te zetten.
Het werk Heldenhulde kwam in 1916 door toedoen van een aantal vertegenwoordigers van Vlaamsche studentenverenigingen; prof. Daels, dr. A. Debeuckelaere, dr. De Pillecijn, dr. J. Guldentops, Joris Van Severen, ing. H. D'Haese, dr. R. Vandervelde, dr. H. Gravez en dr. Verduyn, allen aan het front, in de vuurzone, tot stand. De bekende Vlaamsche letterkundige, kapelaan Cyriel Verschaeve, uit Alveringhem, een dorp achter den sector van Dixmuiden, waar de Belgische troepen vaak wat rust kwamen nemen, aanvaardde het voorzitterschap ervan en omschreef zelf het door Heldenhulde nagestreefde doel als een plicht van allen ten opzichte van allen.
‘Onzen plicht jegens onze jongens,’ zeide hij, ‘moeten wij vervullen, wij, hun volk, en niet de Staat. Staatshulde is abstract, geschiedt met geld, dat ook anders kon gebruikt worden; ambtelijk is onpersoonlijk en koud; zoo was 't altijd en overal, en onze jongens hebben recht op den waren dank, op de persoonlijke hulde, op 't eigen gevoel van elkeen onder ons, dus op 't milde offer uit de beurs van elkeen van ons.
‘Dien plicht beginnen wij te vervullen met enkele grafzerken te plaatsen. Ze zijn eenvoudig en schoon: 't kruis boven op met de hooge leus ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus’, daaronder de zwervende vogel van 't hoogvliegend ideaal, daaronder nog hun naam (hun naam die een zang is!) en heel van onder, wat heel van boven zou moeten schitteren en schetteren: Heldenhulde.
‘Een kruis op 't graf van elken held. Elke zwaargekwetste krijgt van den Koning een eerekruis en neemt het aan, omdat het kruis op de borst glorie beteekent. Elk lijk krijge van 't volk, wat zijn koning hem niet meer geven kan; 't kruis, omdat het op alle graven en alleen glorie beteekent, en dat elk lijk daar recht op heeft.
‘Geen gezamenlijke kruisen! Elke gesneuvelde heeft recht op de volle beteekenis van zijn dood. Die straalt in 't kruis alleen uit.’
De oproep van den E.H. Verschaeve en de andere leden van het Comité Heldenhulde bleef niet onbeantwoord; iedereen wilde het zijne bijdragen en zelfs de nederigsten onder allen, de schamele ‘piotten’, wisten op hun uiterst geringe soldij toch altijd nog wat uit te sparen voor dit ideale liefdewerk. Aldus konden een duizendtal kruisen, naar Iersch model, door Joe English ontworpen, en bijna evenveel zerken met den klauwenden leeuw, op de graven van Vlaamsche soldaten worden geplaatst.
In Februari 1918 werden 36 dezer graven, op de begraafplaats te Oeren, door Vlaamschhatende handen gruwelijk geschonden; een etmaal later waren zij echter spontaan door een groepje infanteristen in eere hersteld.
Na den oorlog werden de kruisen van Heldenhulde, op bevel van het departement van Landsverdediging, door eenvoudige gedenksteenen vervangen, doch op de vijfde jaarlijksche bedevaart naar de graven aan den IJzer, in 1924, te Dixmuiden, besloten de aldaar saamgekomen Vlamingen tot den aankoop van een stuk grond, waarop al de kruisen van Heldenhulde rond een groot herdenkingskruis zouden worden verzameld. De verwezenlijking van dit plan heeft men van zekere zijde blijkbaar willen verhinderen, want op 27 Mei jongstleden maakte de Dienst der militaire begraafplaatsen, ‘ingevolge de voorschriften van het ministerie van Landsverdediging,’ met het verbrijzelen van de heldenkruisen een aanvang. De zesde jaarlijksche bedevaart op 30 Augustus a.s., te Dixmuiden, zal dan ook, naar het zich laat aanzien, een reusachtige verzetbetooging worden tegen een daad, welke de Vlaamsche oud-strijders en tevens zeer vele Vlaamsche burgers, als een beleediging, het heele volk aangedaan, hebben gevoeld.
Dergelijke daden zijn het trouwens, welke, meer misschien dan de bestaande misstanden, die men gaandeweg gewoon is gaan vinden, het hare bijdragen, om - men moge het betreuren of er zich over verheugen, al naar zijn persoonlijk standpunt - de nationaliteitsgedachte en den drang naar ontvoogding in Vlaanderen te verspreiden tot in de diepste volkslagen.
M.J. LIESENBORGHS.