De huldiging van Hugo de Groot.
Op 6 Juni zal de nagedachtenis van Hugo de Groot gehuldigd worden. Nederland voelt, dat het zijn belangstelling nog op andere manier moet doen blijken dan door twisten over de vraag in welke kist de groote man toch wel mag gekropen zijn, toen hij aan de wereld beduidde, dat hij op Loevestein niet hoorde. Ons volk heeft wat goed te maken.
Zullen we nu te Delft hooren spreken over ‘het land van Grotius’; De Groot hooren aanduiden als den eigenlijken ontwerper van een Statenbond, waartoe de Vredesconferenties den grondslag legden? Dit zou niet juist zijn. Daarvoor waren De Groot en de Nederlanders van zijn tijd te nuchter. De Groot stond met de twee beenen op den vasten grond. Bij de ontwikkeling van Hollands zeevaart en handel bleek telkens de noodzakelijkheid van vaste rechtsregelen in het volkenverkeer. Zooals mr. G. Scholten (Den Haag) in zijn voordracht op het Grootnederlandsch Studentencongres uiteenzette, was de Rede het begin en eind van het beroemde ‘De Jure Belli ac Pacis’, dat Hugo de Groot na zijn ontvluchting te Parijs schreef en aan Lodewijk XIII opdroeg. Hij ontwikkelde daarin vier nieuwe grondbeginselen aangaande recht en gerechtigheid:
1e. | een zich ontworstelen aan het middeneeuwsche scholastieke beginsel, dat de Goddelijke Openbaring de eenige bron van het Recht is; |
2e. | het vooropstellen van den individu als het oorspronkelijke, het primaire tegenover de gemeenschap als het afgeleide, het secundaire; |
3e. | de rationalistische methode van onderzoek; |
4e. | de zedelijke opvatting van het Recht met - in verband hiermede - een begin tot een poging (meer kan bij De Groot nog niet worden gezegd) om een principieele scheiding te vinden tusschen recht en zedelijkheid. |
Ook Hugo de Groot heeft voorloopers gehad, o.a. de Roomsche scholastieken als Albertus Bolognetus. Hobbes, Spinoza, Puffendorf, Leibnitz, Rousseau hebben zijn denkbeelden verder ontwikkeld. De vier genoemde beginselen zijn de grondslagen geworden van de natuurrechtelijke school.
De groote wijsgeeren van den nieuwen tijd: Kant, Fichte, Hegel steken met hoofd en schouders uit boven
Hugo de Groot. En toch - van zijn plaats in een overgangstijdperk, toen op de afstervende middeleeuwsche scholastiek de rationalistische rechtsbegeerte begon te groeien, kan niemand hem verdringen.