Wat is het Nederlandsche? Wat is de Nederlandsche Taal?
II
Hoe dit zij, de afbrokkeling van het Zuiden Vracht de Noordelijke provincies tot een inniger aaneensluiting. Dat was de Unie van Utrecht; een defensief verbond tusschen de zeven noordelijke provincies - de toetreding van eenige der oostelijke had veel moeite gekost -; welke overeenkomst ten slotte de - geenszins met dit doel opgestelde, en daardoor in vele opzichten op-den-duur te kort schietende - grondwet der jonge republiek werd.
Aanvankelijk waren er ook nog Zuidelijke aanhangsels. In hun geheel kon men Vlaanderen en Brabant niet tot toetreding bewegen; maar verschillende steden in die gewesten teekenden de overeenkomst mee.
De omstandigheden leidden er echter toe, dat dit laatste practisch niet veel beteekende. Want in de eerstvolgende jaren nam de macht van Spanje in het Zuiden hand over hand toe. De Oostelijke - ook de Noordoostelijke - provincies werden trouwens eveneens fel door de Spaansche legers geteisterd; Holland en Zeeland, goeddeels door de breede stroomen beveiligd; werden steeds meer het bolwerk van den opstand; zij droegen ook vrijwel alleen de lasten van den krijg; en ook: de klacht dat zij de overige provincies niet naar vermogen bijstonden, was niet ongegrond.
In het Zuiden gaat dan de eene stad na de andere verloren; en in 1585 valt Vlaanderen's hoofdstad, het centrum van Dietsche taal en cultuur in het Zuiden: Antwerpen.
Dit was een feit van beslissende beteekenis inzake de scheiding van Noord en Zuid. De Staten-Generaal, die zich stap voor stap hadden teruggetrokken, naarmate de Spaansche troepen veld wonnen - van Brussel naar Antwerpen, van Antwerpen naar Middelburg - kiezen nu hun zetel in Holland zelf.
En dadelijk daarna kwam er een kentering in de Spaansche aanvallen. Parma moest zijn leger splitsen; een deel ervan moest op bevel van Filips II deel nemen aan den Franschen burgeroorlog. Zoo kregen de opstandelingen, onder de schitterende leiding van Maurits, den zoon van Willem den Zwijger, gelegenheid omstreeks 1590 van een defensief tot een krachtig offensief over te gaan; de oostelijke grens wordt dan gezuiverd van vijanden; Holland is veiliger dan ooit.
Vervolgens trekt men op naar het Zuiden; dat nu echter - zoo volkomen was men daar in de macht van Spanje - moest veroverd - niet langer; bevrijd - worden. Staatsche en Spaansche troepen teisterden en plunderden die landen om 't zeerst. En hun krachtigste burgers waren gevlucht.
Naar Holland, Een gewichtig element was dat, die toevloed van Zuiderlingen, die, vooral na den val van Antwerpen, het Noorden waren komen versterken. Want er waren zeer krachtige geesten onder deze Calvinisten, die niet hun geloof wilden opgeven, maar liever met de broeders in 't Noorden een hecht verbond sluiten. Groote dichters, ondernemende zeevaarders, geleerden van beteekenis, heeft 't Noorden aan 't Zuiden, met zijn ouder beschaving, te danken gehad. Ik herinner aan Marnix, dichter en geleerde, prozaïst en staatsman, wiens Biënkorf een grooten invloed op onze taal heeft uitgeoefend; aan de dichters Peter en Zacharias Heyns en Daniël Heinsius, den schrijver Karel van Mander, den wiskundige Simon Stevin, den geleerden boekdrukker Christoffel Plantijn, die zich, van Antwerpen gekomen, te Leiden vestigde, en zich, als Elsevier en Blaeu, een Europeeschen naam heeft verworven; de predikanten en godgeleerden Thysius, Walaeus, Baudartius en Gomarus... Last not least: onze grootste dichter uit den nu inzettenden bloeitijd, Joost van den Vondel, is ook van Zuidelijke herkomst; zij is het dan, dat hij niet onmiddellijk uit het Zuiden naar Holland is gekomen. Zijn ouders hadden namelijk de wijk genomen uit Antwerpen naar Keulen, waar Joost geboren werd; en vanwaar ze weinige jaren nadien zich te Amsterdam vestigden.
En nu moeten we weer eens even gaan letten op het laatste lid van onze tweeledige taak; en iets zeggen van de taal. Want die immigratie van een belangrijk, intellectueel Zuider-element in het Noorden beteekende de toevoeging van een laatsten factor tot het zich vormende Nieuwnederlandsch.
We zagen reeds, dat in de Middeleeuwen Vlaanderen en Brabant - wier bewoners men in de XVIde en XVIIde eeuw onder den naam van Brabanders placht samen te vatten, terwijl men hen tegenwoordig juist Vlamingen noemt, hun dialecten, in tegenstelling met het Noordnederlandsch, Vlaamsch - 't vaderland der koinè waren. Deze beteekenis verliest het Zuiden door de hierboven saamgevatte politieke gebeurtenissen in de eerste kwarteeuw van den Vrijheidsoorlog. Dan wordt Holland, gelijk we zagen, het voornaamste gewest van den in 1579 (Unie van Utrecht) gestichten jongen staat. En dan krijgt ook steeds meer de taal van Holland in dien staat de overmacht; d.w.z. het aldaar - behalve in de kuststreken, waar men, tot heden, een bepaaldelijk Friesch dialect is blijven spreken - gebruikelijke Francofriesch. Hierin nu wordt door den invloed van de Zuiderballingen het Vlaamsche - d.i. Frankische - element versterkt; vooral, waar zooveel intellectueele krachten uit 't Zuiden kwamen, in de zich vormende schrijftaal, In de groote Holandsche steden werden, soms als eenige, soms naast de daar bestaande, ‘Brabantsche’ rederijkkamers opgericht; bovendien: de psalmberijming van den Gentenaar Petrus Dathenus was in de Hervormde Kerk ook in het Noorden in gebruik (tot 1772 toe); de woordenboeken van de Zuidnederlanders Plantijn en Kiliaen waren, vooral het laatste, hier te lande veelvuldig verspreid. Een groot aantal zuidnederlandsche termen verrijkte zoodoende onze taal; speciaal dan de schrijftaal en den ‘hoogeren’ stijl; voor de omgangstaal klonken ze veelal te ongewoon.
Echter u, er komt hiertegen, na een halve eeuw ongeveer - in 't midden vande XVIIde eeuw - een reactie. Er zijn dan verschillende ‘Brabantsche’ woorden, die reeds het burgerrecht hebben verkregen, en die dus zich handhaven; maar het toenemen daarvan wordt belet door een echt nationale, speciaal van Amsterdam uitgaande strooming.
Die Amsterdamsche taal was reeds als litteraire schrijftaal gebruikt, o.a. in de blijspelen van Coster, Bredero en Hooft; maar ze was goeddeels te gemeenzaam om voor alle letterkundige doeleinden toepassing te kunnen vinden. Toch bevatte ze een menigte elementen, die daartoe konden dienen, ze kon worden veredeld. En het is onze grootste dichter, Vondel, geweest, die, zich aansluitende bij deze beweging, veel voor den opbouw van het Nederlandsch heeft gedaan; - hoezeer hij in deze richting werkte, wordt ons duidelijk, wanneer we de veranderingen nagaan, welke hij in de tweede periode zijner werkzaamheid - d.i, na ± 1640 - in vroegeren arbeid aanbracht; tal van Vlaamsch-Brabantsche uitdrukkingen die hij in zijn jeugd had gebruikt, vervangt hij dan door Noordnederlandsche termen; terwijl hij tevens - gelijk bij de allure van de overgroote meerderheid zijner werken paste - de al te gemeenzame volkstermen van het Amsterdamsch vermijdt; én de gekunsteldheid, die eenerzijds den taalmeesters van de inheemsche Amsterdamsche rederijkerskamer ‘In Liefde bloeyende’ eigen was, anderzijds dreigde van hen, die, ál te renaissancistisch - als Hooft in de periode zijner Historiën - de Nederlandsche schrijftaal wilden vervormen naar de Latijnsche.
Maar er was nog een schriftuur die meer, en ontzachlijk veel meer, invloed op de zich vormende taal heeft gehad dan Vondel's werken: de Bijbelvertaling, die in 1619 door de Staten Generaal aan een zeer deskundige commissie van godgeleerden is opgedragen, in 1626 begonnen, en in 1635 voltooid. De invloed daarvan is te vergelijken bij