Oost-Indië
Afdeeling Oostkust van Sumatra.
Deze afdeeling, die eenigen tijd sluimerde, begint langzamerhand weer meer teekenen van leven te geven. Zeker is het voor een afdeeling in de ‘buitengewesten’ niet zoo makkelijk een krachtig vereenigingsleven te ontwikkelen, mede door haar zeer vlottende bevolking, waardoor vaak zij, die bijzonder belang stellen in ons werk, slechts korten tijd hun krachten daaraan kunnen geven, terwijl bovendien alle vereenigingsleven in Indië, door ik weet niet welke oorzaken, aanvankelijk een tijd van bloei beleeft, maar dan vrij spoedig een inzinking vertoont Ook is het voor ons altijd veel moeilijker dan op Java om sprekers te vinden, die bereid zijn meestal kosteloos voor de afdeeling op te treden, gezien den toestand der geldmiddelen. Pas in den laatsten tijd mocht het ons gelukken eenige sprekers te krijgen, zij het ook, dat ons te dezen teleurstellingen niet gespaard bleven, daar bijv. het door den Gouverneur der Oostkust toegezegde onderwerp, hetwelk beloofde zeer belangwekkend te worden, door ziekte van zijn H.E. Gestr. niet kon door gaan.
De Heer Van der Laan hield een lezing over zijn reis met de Plancius naar de Molukken, terwijl Dr. Gunning van het Amsterdamsen Lyceum gesproken heeft over: Nationale Opvoeding.
Het ledental blijft vrijwel hetzelfde. Wel zijn in den laatsten tijd veel nieuwe leden toegetreden, doch velen vertrekken naar elders, vaak zonder opgave van adresverandering.
Het Bestuur is thans als volgt samengesteld:
Voorzitter: D. Baron Mackay, Burgemeester van Medan, Secretaris: F.J.H. Klevant, Residentsweg 10, Penningmeester: P.C. Hildering, Rahderstraat 7. Leden: Mevr. Van Unen, en de Heer Bouman. Voor het Inlandsche lid Soetan Mangkoeto, die dit jaar overleden is, zal zijn zoon Moh. Hadjenat aangezocht worden zitting te nemen in het Bestuur.
De van onze afdeeling uitgaande Nederlandsche leergang voornamelijk ten dienste van Inlandsche cranis (klerken) beleeft thans een moeilijken tijd. De geldelijke toestand der afdeeling laat een krachtigen geldelijken steun niet langer toe. Reeds te veel geld is er bijgelegd. Daar komt bij, dat de Gouvernementssubsidie in het begin van 1924 gehalveerd is wegens bezuiniging. Het voortbestaan van den leergang kwam daardoor in gevaar en hij is dan ook gedurende eenige maanden gesloten geweest, doch kon weer geopend worden doordat de aan den leergang verbonden onderwijzers genoegen wilden nemen met een veel geringer bezoldiging. Een woord van waardeering is hier zeker wel op zijn plaats. Van de gemeente is gevraagd en verkregen een maandelijksche subsidie tot ten hoogste f 50.- 's maands, ingaande Januari 1925. Hierdoor is de geldelijke toestand van den leergang iets verbeterd, doch nog verre van gunstig. Toch zou opheffing van den leergang zeer te betreuren zijn, daar er te Medan gelegenheid te over is Engelsch te leeren, terwijl deze avondleergang in een behoefte voorziet.
Laten we hopen, dat door de toeneming van het ledental en daardoor verbetering van de geldmiddelen der afdeeling het zoover niet behoeft te komen. We zijn, blijkens de toenemende belangstelling wel op den goeden weg.
Medan, Januari 1925.
F. KLEVANT,
Secretaris.