Belasting voor vreemde winkelopschriften.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën, te 's-Gravenhage, heeft de Taalcommissie in het begin van December met instemming van het Hoofdbestuur het volgend verzoek gericht:
Het zal Uwer Excellentie niet ontgaan zijn, dat hoe langer hoe meer in ons land het vreemde het eigene bedreigt. Dit is duidelijk zichtbaar tot in de kleinste plaatsen, (in navolging van de groote steden) tot b.v. in winkelopschriften toe. Ongetwijfeld is het Uwer Excellentie bekend, dat vreemdelingen meermalen hieromtrent opmerken, hoe zij dit òf belachelijk vinden òf er gemis aan gezond volksbewustzijn in zien. Dit moet ook het oordeel zijn van alle Nederlanders, die een gepast gevoel van eigenwaarde bezitten.
Wij doen daarom met vertrouwen een krachtig beroep op Uwe Excellentie, om te trachten aan die onwaardige hebbelijkheid een einde te maken, althans haar zeer te beperken. Deze medewerking kan Uwe Excellentie wellicht in zoodanigen vorm verleenen, dat de schatkist er een niet onbelangrijke bate uit ontvangt.
In Rio de Janeiro bestond een dergelijke toestand als hier te lande. De Braziliaansche regeering zag daarin o.i. terecht een tekort aan gezond volksbewustzijn en... een zucht naar weelde. Zij ontwierp daarom een wet, waarbij bepaald werd, dat winkelopschriften in de eigen taal moeten gesteld zijn of worden en dat, wanneer bovendien opschriften in vreemde talen zijn of worden aangebracht, aan belasting moet betaald worden (naar Nederlandsche waarde berekend) f 700,- 's jaar s voor elk opschrift in een vreemde taal.
In Italië bestaat een dergelijke wet en, naar wij hebben vernomen, heeft men hier en daar in Duitschland een soortgelijken maatregel genomen.
Naar onze meening zou een dergelijke belasting in ons land niet alleen niet misplaatst zijn, maar tevens en terecht voor weeldebelasting in aanmerking komen.
Men zal tegen de invoering dezer belasting opwerpen, dat vreemde opschriften noodig zijn voor de vreemdelingen, die met onze taal - immers geen wereldtaal - in 't algemeen niet vertrouwd zijn. Wij willen hierbij opmerken, dat in de eerste plaats het aantal vreemdelingen in ons land niet zoo groot is, dat al die opschriften enz. in vreemde talen voor hen noodig zijn; verder dat zij aan de uitstallingen wel kunnen zien, dat zij gedreven zilveren voorwerpen b.v. niet bij een koekbakker moeten koopen; en vooral, dat vreemdelingen, die ons land bezoeken, weten - althans behooren te weten - dat onze taal uitsluitend de Nederlandsche is en dat zij zich daarnaar hebben te richten. Het Italiaansch is toch ook niet een taal, waarmede men buiten Italië algemeen vertrouwd is en toch zal men daar te lande tevergeefs eenig opschrift in een andere taal dan de Italiaansche zoeken. Naar luid van mededeelingen ondervinden vreemdelingenreizigers, zeker in Italië niet minder talrijk dan in Nederland, hiervan geen hinder en de zakenmenschen lijden er niet van.
Men heeft bij het hierboven genoemde euvel dan ook veel meer te denken aan een afkeurenswaardige hebbelijkheid bij ons volk, een zucht naar deftigheid, vaak ‘schijn, geen wezen’, waarmede het zich echter alleen belachelijk maakt en den vreemdeling vooral den indruk bijbrengt, dat het den Nederlander ontbreekt aan een gepast gevoel van eigenwaarde.
De bedoelde wet zou moeten uitgaan van de volgende gedachten:
10. | Voor alle opschriften aan of op gebouwen en inrichtingen van welken aard ook aan den openbaren weg en voor alle mededeelingen in lokalen, welke voor het publiek toegankelijk zijn, moet de Nederlandsche taal worden gebruikt. |
20. | Zij. die deze mededeelingen enz. bovendien in een vreemde taal willen bekend maken, betalen hiervoor een belasting ten bedrage van f.... 's jaar s voor elke mededeeling enz. in een vreemde taal. |
Wij zouden het ten zeerste op prijs stellen, wanneer Uwe Excellentie de vrijheid kon vinden, om de invoering eener belasting, zooals wij die bedoelen en welke, om het gewenschte gevolg te hebben, hoog zou moeten zijn, te bevorderen. Deze belasting zou wellicht zonder bezwaar in het in voorbereiding zijnde wetsontwerp voor een weeldebelasting kunnen opgenomen worden. 's-Gravenhage, December 1924.