moet passen bij den leeftijd der leden is zonder meer geen uitlegging. Een plannetje, eenigszins uitgewerkt, zien wij gaarne van de redactie tegemoet. Sprekers, die voor gewone afdeelingen kunnen optreden, acht de redactie voor Jongeliedenafdeelingen ongeschikt. Een nieuw gezichtspunt! Toelichten doet de redactie deze stelling niet, hetgeen ons ontslaat van een uitvoerig wederwoord. Alleen dit: het tijdperk van hoepel en springtouw is voor de leden der Jongeliedenafdeelingen voorbij, zij zijn jonge intellectueelen meest van 17 tot 23 jaar. De redactie beschouwt hen blijkbaar als wezens, wier verstandelijke vermogens in embryonalen toestand verkeeren. Wij stippen nog aan, dat het verschil in ontwikkeling tusschen de leden onderling bij de gewone afdeelingen grooter is dan bij de Jongeliedenafdeelingen, aangezien deze laatsten nagenoeg geheel zijn samengesteld uit leerlingen der hoogste klassen van inrichtingen van voorbereidend hooger en middelbaar onderwijs en uit hen, die deze instellingen hebben verlaten. Op welken grond de redactioneele stelling juistheid zou bevatten, vermogen wij niet in te zien.
De zienswijze, dat Jongeliedenafdeelingen alleen in de grootste gemeenten kunnen bestaan, gaan wij stilzwijgend voorbij, omdat ook hier de gronden, waarop deze meening steunt, nagenoeg niet zijn aangegeven. De praktijk immers heeft anders geleerd. De daling van het aantal Jongeliedenafdeelingen van tien op twee heeft oorzaken gehad, die met het door de redactie geopperde praktische bezwaar weinig hebben uit te staan. Vrees om te uitvoerig te worden belet ons om nu op dit punt verder in te gaan.
Thans nog enkele opmerkingen naar aanleiding van het nieuwe, door de redactie aangeprezen stelsel.
Jongeliedenafdeelingen zijn niet meer van noode. ‘Men zoeke in de Verschillende plaatsen aanraking met de clubs der leerlingen van inrichtingen van Hooger en Middelbaar onderwijs...’ Wie is die ‘men’? ‘De bestuurslichamen van het Verbond’, in dit verband dus de besturen der gewone afdeelingen. Die bestuurderen nu moeten trachten van genoemde clubs gedaan te krijgen, ‘dat sprekers worden toegelaten, die onderwerpen behandelen, met het streven van het Verbond verband houdende en dat kunstavonden worden in elkaar gezet, waarvoor het A.N.V. menschen en materiaal levert.’ Merkwaardig! De Jongeliedenafdeelingen hebben alléén reden van bestaan indien zij met betrekking tot hen, die zij bereiken moeten, een eigen werkwijze hebben, indien zij de werkwijze der gewone afdeelingen niet ‘naäpen’, zooals het de geachte redactie belieft zich uit te drukken. De grootste en werkzaamste afdeeling van het A.N.V. munt uit door haar kunstavonden, zij richtte onlangs ook nog een congres in, dat klonk als een klok. Een gewone afdeeling mag wel tot de jeugd gaan met kunstavonden en sprekers over onderwerpen liggend op stamgebied, een Jongeliedenafdeeling mag dat niet, want zij is alléén op haar plaats indien zij een eigen werkwijze heeft, indien zij niet ‘naäapt’.
Wie mangelt het aan logica, geachte redactie?
Doch afgezien nog van het bovenstaande, de redactie wil voor den wagen paarden spannen, die zij niet heeft. Het ware struisvogelpolitiek om den ernst van den toestand te verbloemen. Het ledental van Groep Nederland is in weinige jaren tijds aanzienlijk gedaald. De afdeelingen daalden naar evenredigheid in aantal. Van de nog overgebleven afdeelingen zonden er elf over 1923 een jaarverslag in, de rest zweeg. Van die elf verklaarde er een dat jaar niets te hebben uitgevoerd, terwijl, op enkele loffelijke uitzonderingen na, de toestand bij de overige afdeelingen niet wees op een opgewekt leven.
Wil de redactie nu werkelijk aan deze kwijnende en weinig werkzame afdeelingen opdragen zich in te spannen voor de jeugd?
Moeten deze afdeelingen geestdrift wekken bij de jongeren?
Kan men geestdrift wekken zonder zelf geestdriftig te zijn?
Nooit is bewezen, dat Jongeliedenafdeelingen bestaansmogelijkheid missen. Men zoeke eenige menschen niet alleen met belangstelling, doch vooral ook met liefde tot de jeugd. Het Verbond heeft een propagandist, den heer Jac. Post. In overleg met een met zorg samengestelde commissie ontwerpe men een plan tot oprichting van Jongeliedenafdeelingen alom in den lande. Het frissche bloed moet van de jeugd komen. Reclame in het zakenleven, propaganda in het vereenigingswezen kost geld, doch goed geleide reclame en doeltreffende propaganda brengen hun rente wel op. Men zij niet schriel waar de toekomst van ons Verbond op het spel staat. ‘De cost gaet voor de baet uit,’ zei J.P. Coen.
De jeugd zal de aangeboden hand niet weigeren.
's-Gravenhage. Jan, '25.
W.J. VAN DEN BERGH.