Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Nationale vertelmiddagen.In ‘Neerlandia’ van Mei l.l. komt een oproep voor van het Noordnederlandsche groepsbestuur, om het zeer sympathieke plan van nationale vertelmiddagen te bevorderen. Het is wel bizonder jammer dat deze brief ontsierd is geworden door het uitspreken van de wenschelijkheid om deze bijeenkomsten te splitsen overeenkomstig de drie bij ons te lande bestaande ‘hoofdrichtingen op paedagogisch gebied’: de humanistische, protestantsch-christelijke en roomsch-katholieke. Hoe nu? Stelt men zich dus tweeërlei Grootnederlandsche gedachten voor? M.i. is men hier wel in regelrechten strijd met nationaal, vaderlandsch, laat staan met stamgevoel. Wanneer men de jeugd van N. Nederland nog niet eens, onafhankelijk van ieders geloofsovertuiging, gemeenschappelijk kan wijzen op groote mannen of feiten, uit onze stamgeschiedenis - dan kan ik hierin alleen 't bewijs zien, dat de personen, die bedoelde vertelmiddagen zouden leiden, buiten staat zijn om zulks ‘in den geest van het Verbond’ te doen. Immers: het Verbond kent geen politieke of godsdienstige richtingen, alleen de stameenheid, die boven die richtingen uitgaat. En als er geen personen zijn die ook in dit opzicht den geest van het Verbond vermogen te vatten, dan late men de zaak liever loopen, dan onze Nederlandsche splijtzwam binnen het Verbond te laten wortel schieten. Staatkundig Groot-Nederland. Vreemd genoeg toont - ‘op een ander punt in hetzelfde nummer van ‘Neerl.’ - de redactie zich zoo bevreesd om zich met partijen te bemoeien, dat zij eerst recht partijdig wordt. Prof. Van Roy sprak in een Haagsche vergadering over een staatkundig Groot-Nederland, welke gedachte volgens de redactie ‘tegenwoordig door vele Vlaamsche nationalisten wordt gehuldigd, maar waarin het A.N.V. geen partij kiest.’ Als dat laatste waar is - en ik hoop het te mogen gelooven - waarom schrijft de redactie dan enkele regels hooger dat de rede van prof. Van Roy haar ‘uitermate bedenkelijk’ voorkomt? Ja, hoe komt zij dan haar onpartijdig standpunt zelfs zoover te vergeten, dat zij prof. Van Roy een ‘scheeve voorstelling van zaken’ aanwrijft. Moge de redaktie toonen, dat zij t.o.v. deze volgens haar veld winnende gedachte, een werkelijk onpartijdigen koers weet te vinden.Ga naar voetnoot1) Tenslotte een opmerking aan het adres van den Nederlandschen boekhandel. Wij, Nederlanders in Indië, ont- | |
[pagina 152]
| |
vangen geregeld aankondigingen van de verschijning van Nederlandsche en andere Europeesche boekwerken. Ik dacht niet anders of dit zou ook wel zoo zijn met diegenen onder de Inlandsche bevolking, die in het Nederlandsch een min of meer vergevorderde opleiding hebben gehad. Het verbaasde mij dan ook zeer, onlangs van een gestudeerd Javaan, een Delftsch ingenieur, te vernemen, dat hem vrijwel nooit reklameberichten van den Nederlandschen boekhandel bereiken. Dit is jammer, zoowel in 't belang der handelaren als van ons volk. De Nederlandsche taal is het aangewezen middel voor zoovelen in dit land om een grootere kennis van de Westersche beschaving te verwerven - en dan wel in 't bizonder van ons Nederlandsch aandeel daarin. Wij moeten toch zeker deze gelegenheid gebruiken om onzen geestelijken invloed in deze streken uit te breiden en daarvoor is het in de hoogste mate gewenscht dat onze boekhandel de wegen gebruikt waarlangs hij zijn afzetgebied kan vergrooten. Java, Juli '24. H.G.C. COHEN STUART.
De heer C.S. neemt het hier nog eens op voor het oude opvoedingsideaal eener volstrekte, vlakke neutraliteit! Maar plaatst hij zich zoodoende nu toch eigenlijk niet op een overwonnen standpunt? Hier in Holland althans is er wel haast geen enkele partij of groep meer, die niet heeft uitgesproken dat zij het als een mislukking beschouwt. Omdat men algemeen overtuigd is dat het meestal gaat, zooals de inzender vreest, dat het de Redactie van Neerlandia in het Meinummer van 1924, in betrekking tot het geval-van Roy, ook is overkomen: eerst recht partijdig wordt wie groote vrees heeft om partij te kiezen. Maar onze stameenheid dan? Gaat die op die manier niet totaal verloren? Mijns inziens bestaat die stameenheid, ondanks alle verschil, dat er overigens in het nationale leven te vinden is. Daarom is het dan echter ook onnoodig voor die bestaande verschillen het oog te sluiten, teneinde haar te bewaren. 't Streven naar den schijn eener algeheele eenvormigheid hindert haar omgekeerd veel meer. Want bij dit laatste komt noodzakelijkerwijze de een of andere groep in den druk. En eenheidsbesef kan er alleen dan zijn, als er voor iedere groep voldoende ontwikkelingsmogelijkheid is. Als elke groep een plaatsje in de zon heeft. En zou dat nu in strijd met het reglement zijn? Naar het gevoelen van den heer C.S. is het dat wel. Immers: het Verbond kent geen godsdienstige of politieke richting. Maar is zijn uitlegging dier woorden de juiste? Bedoelen zij te zeggen: het Verbond doet net of die richtingen niet bestaan? Of moeten zij op deze manier verklaard: het Verbond geeft aan geen enkele dier richtingen de voorkeur? Voor mij lijdt het geen twijfel of deze laatste opvatting is de ware. Welnu, juist dat is wat de voorgestelde regeling der vertelmiddagen beoogt. De Groepsvoorzitter. |
|