Vlaamsche toestanden.
V.
De vorige maand wees ik terloops op de jammerlijke verdeeldheid, welke, sedert de oorlogsjaren, onder de Vlamingen heerscht en de strijders-van-iederen-dag voor het behoud van de Vlaamsche eigenaardigheid en de verheffing van hun volk tot wat het eens in de middeleeuwen was: een kultuurvolk, in twee vrij scherp tegenover elkaar staande groepen scheidt. Deze verdeeldheid komt niet alleen tot uiting in den politieken strijd, om en in het parlement, in de propagandabeweging welke, vooral door één der groepen, in stad en dorp met onbetwistbare voortvarendheid en taaie volharding wordt doorgezet; zelfs op dagen van herinnering aan feiten uit het grootsche verleden, dagen van nationale piëteit en nationalen trots, kan geen eensgezindheid althans voorloopig, meer worden verkregen.
Zoo was het op 11 Juli van het vorige jaar en zoo is het ook dit jaar geweest. Vóór den oorlog, toen het einddoel der Vlaamsche beweging voor allen nog hetzelfde: In Vlaanderen Vlaamsch! en het onmiddellijk te bereiken punt: de Vernederlandsching van de Universiteit te Gent was, toen het vertrouwen in de mogelijkheid van het bereiken van dit doel zonder wijziging van de staatkundige inrichting van België nog niet zoozeer was geschokt als thans bij vele Vlamingen, en niet het minst de Vlaamsche gewezen frontsoldaten die, in het Yzerland., 80 t. h van het leger, dat België weer vrij vocht, uitmaakten, het geval is, toen was de herdenking van den slag der Gulden Sporen steeds een eendrachtige uiting van denzelfden volkswil, van denzelfden drang naar volksverheffing en volksontvoogding door middel van de eigen taal, naar eigen aard en eigen zeden.
Toen de oorlog kwam, was het sedert 1830 in de Belgische grondwet geschreven gelijkheidsbeginsel nog steeds een doode letter gebleven. Het leger was Fransch, de inwendige diensten der openbare besturen waren Fransch, het gerecht was nog grootendeels Fransch, het middelbaar onderwijs gedeeltelijk, het universitair onderwijs geheel Fransch; doch boven alles nog was de geest van het landsbestuur te Brussel Fransch in merg en been en de andere besturen tot zelfs in de verste hoeken van het Vlaamsche land waren het niet veel minder.
Thans, tien jaar later, trots de beloften aan de Vlaamsche soldaten, vóór het bloedig eindoffensief gedaan, trots de troonrede van November 1918 en de daarin nogmaals herhaalde belofte van volkomen gelijkstelling van Vlamingen en Walen als onderdanen van denzelfden staat, is het bijna een volle eeuw oude onrecht nog altijd niet hersteld. Eenige maanden geleden noemde oudminister Poullet, een geboren Waal die echter, tijdens den oorlog, achter het front voor het goede recht der Vlamingen werd gewonnen, in een ophefmakend krantenartikel de Vlamingen de Polen van België, en de socialistische leider Emile Vandervelde, toenmaals minister van Justitie, aarzelde niet in de Kamer te verklaren, dat het, in België, een ongeluk is Vlaming te zijn.
Honderden Vlamingen die, tijdens den oorlog, onder het toezicht van de vreemde bezettende macht, hadden getracht te verwezenlijken, wat de Belgische regeering het Vlaamsche volk sedert de stichting van het koninkrijk was blijven onthouden, werden vervolgd, veroordeeld, broodeloos gemaakt en van hunne burgerrechten beroofd. Eenigen stierven in de gevangenis; anderen blijven nog steeds opgesloten.
't Vlaamsche bloed vloeide te Antwerpen en te Leuven. Vlaamsche bijeenkomsten werden verboden, vreedzaam betoogende Vlaamsche oud-strijders door de gendarmerie gechargeerd en uit elkaar gedreven. De Vlamingen eischten de Universiteit te Gent - een der twee staatsuniversiteiten - voor hun volk op: zij kregen een karikatuur-hoogeschool, welke op een fiasko uitliep. De bestaande Vlaamsche wetten - welke feitelijk niet hoefden te bestaan - worden onverbiddelijk gesaboteerd. Te Brussel is, sedert het einde van den oorlog, het lager onderwijs geheel verfranscht; te Gent, in het nieuwe Limburgsche kolenbekken, langs de Noordzeekust, overal grijpt de verfransching met den dag verder om zich heen. Ambtelijk wordt het Vlaamsche land ook al beschouwd als zijnde een tweetalig gewest, terwijl, spijts de jaarlijksche instrooming van duizenden stamechte Vlamingen in de hoofdstad, Brussel reeds bestuurd wordt als een volkomen Fransche stad en heel Brabant gevaar loopt weldra denzelfden weg op te gaan.
De gematigde Vlamingen meenen dat de stijgende vloed der verfransching, voortgestuwd door machtige kapitalen uit het Zuiden, met de oude middelen nog kan worden ingedamd. ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ is de leuze, onder dewelke zij alle Vlamingen nog meenen te kunnen vereenigen, in welke meening echter een vrij aanzienlijk aantal Vlamingen niet meer deelt. Deze laatsten, de radicalen, kunnen geen genoegen meer nemen met het oude ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ Zij streven naar zelfbestuur voor Vlaanderen, in de hoop aldus Vlaanderen weer geheel aan de Vlamingen te zien komen en eischen, in de allereerste plaats, amnestie voor alle Vlaamsche politieke veroordeelden.
Te Antwerpen, en ook elders nog kon, op grond van wat voorafgaat, geen eensgezindheid worden verkregen voor de jaarlijksche krachtbetooging der Vlamingen: het vieren van den Gulden-Sporenslag. De gematigden wilden geene andere dan algemeene leuzen in den optocht zien dragen; de radicalen vorderden het recht op een eigen groep te vormen en voor de eigen beginselen en opvattingen te betoogen. Hierop sprongen de onderhandelingen af met het gevolg dat, in de Scheldestad, niet minder dan drie stoeten: een gematigde-officieele, een Vlaamschradicale en een socialistische, denzelfden avond door dezelfde straten trokken. De Vlaamsch-radicale optocht, waarin de Vlaamsche Oud-strijdersbonden der stad en eenige andere vereenigingen zich naast het Vlaamsche Front, de partij van Vlaamsche nationalisten, hadden geschaard, was zoo groot als de twee andere samen.
In sommige steden en gemeenten werd het Sporenfeest door de plaatselijke overheid ambtelijk gevierd, elders weer niet of zelfs tegengewerkt. Te Brugge, op de Groote Markt, in de schaduw van den reusachtigen Halletoren, woonden ruim 10.000 Vlamingen alsmede talrijke aan de kust als badgasten verblijvende Nederlanders en Engelschen, de betooging bij voor het standbeeld van Breydel en De Coninck, de helden van den slag der Gulden Sporen; ook te Kortrijk, op den Groeningerkouter, waar het gedenkteeken van 1302 een twintig jaar geleden werd opgericht, klonk uit duizenden borsten, als uit een enkele, het krachtige, opwekkende lied van den Vlaamschen Leeuw.
Moge de tijd niet al te ver meer vewijderd zijn, dat heel Vlaanderen door van de Maas tot de Noordzee, dezelfde Vlaamsche Leeuw weer eendrachtig zal weerklinken gedragen op een eenstemmige overtuiging en een door de beproevingen van het huidig oogenblik gelouterd eenswillend inzicht in het ware doel van den Vlaamschen strijd.
M.J. LIESENBORGHS.