Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Comité voor Indische lezingen en leergangen.Uit het verslag over 1923 van dit in 1917 door het Koloniaal Instituut ingestelde Comité vernemen wij, dat in het afgeloopen jaar onder zeer bevredigende deelneming te 's-Hertogenbosch, Naarden-Bussum en Hengelo (O.) voor onderwijzers en onderwijzeressen door op verschillend gebied deskundigen voordrachten werden gehouden over Indië. Die op eerstgenoemde plaats gingen uit van ons Verbond; en als men in aanmerking neemt dat, wegens het ophouden van den Regeeringssteun aan het Comité, niet zooals vorige jaren aan de deelnemers vergoeding van reiskosten werd verleend, dan mag het verblijdend heeten, dat niet minder dan 67 onderwijzers en onderwijzeressen van de gelegenheid gebruik maakten om hun kennis over Indië te vermeerderen. En het is te verwachten, dat in de toekomst de deelneming aan deze leergangen nog grooter zal worden, nu zooals in het verslag wordt meegedeeld, tengevolge van door het Comité bij de Regeering gedane stappen, de exameneischen voor de acte lager onderwijs en voor de hoofdacte zijn gewijzigd in dien zin, dat meer nadruk is gelegd op de kennis betreffende Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao. Voorts werd in de Kerstvacantie te Amsterdam een koloniale leergang gehouden voor aardrijkskundigen. Aan dezen leergang namen deel 117 personen, w.o. 72 leeraren aan H.B.S., Handelsscholen, Gymnasia en Kweek- en Normaalscholen. Aldus wil het Comité door de onderwijzers en de leeraren de jeugd bereiken. ‘Rechtstreeksche propaganda op de scholen ligt niet dan bij uitzondering op den weg van het Comité.’ In dit verband rijst de vraag, of het wel juist gezien is, dat het Comité de helpende hand, die het Indische Onderwijs-Comité uitstak, heeft geweigerd. Begrijpen wij het doel van laatstgenoemd Comité goed, dan zou dat, indien het zich voldoende kan ontwikkelen, zich wel rechtstreeks tot de scholen willen richten. Intusschen, laat ons dankbaar aanvaarden, wat het ‘Comité voor Indische Lezingen en Leergangen’ ook in 1923 heeft verricht voor de vermeerdering van de kennis van en de belangstelling in de Indiën onder het Nederlandsche volk, en daardoor tot versterking van het besef, dat de overzeesche deelen van het Rijk het cijfer, waarvoor wij meetellen in de rij der volken, zoo belangrijk verhoogen. Er is van de volken, die daar wonen en wier belangen het A.N.V. wil behartigen ‘met gelijke toewijding als die van de bevolking van Nederland zelf,’Ga naar voetnoot1) veel te vertellen, dat om het vreemde, het eigenaardige, het uit volkenkundig oogpunt merkwaardige de belangstelling zal boeien van de deelnemers aan de leergangen. Maar toch - het is niet overbodig dit eens te zeggen - men vergete niet daarnaast ruime plaats te geven aan mededeelingen, in woord en beeld, over het leven en werken der Hollanders in die gewesten. Want door de kennisneming daarvan vooral zullen zij, die nooit in Indië geweest zijn of er nimmer zullen komen, leeren begrijpen: Dat land en Nederland hooren bij elkaar. Veel meer dan door het zien van oude tempels, hoe schoon die ook mogen zijn, of van begrafenissen, waarbij buffels worden geslacht. J.E. BIJLO. |
|