Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Dietsche Kantteekeningen.Eenheid ondanks geloofsverschil.Velen verontrust de vraag hoe hun geloofsovertuiging in overeenstemming te brengen met hun vaderlandsliefde. In het R.K. weekblad ‘Opbouwende Staatkunde’ troffen wij in de artikelenreeks ‘Onze samenwerking’ de opmerking aan, dat zulk een gemoedsstrijd toch nooit mag weerhouden van samenwerking met wie het land oprecht en naar beste krachten zoekt te dienen, tot welk geloof hij ook behoort. De schrijver bepleitte samengaan met hen, die zich voor elke politieke beslissing de volgende vragen voorleggen: Ten eerste: Is mijn beslissing in het algemeen belang van het Nederlandsche volk?’ Ten tweede: Is mijn beslissing in overeenstemming met mijn religieuze en zedelijke overtuiging?’ Van deze twee vragen lijkt volgens de schrijver de tweede de gewichtigste, maar is 't de eerste. Beide echter moet men bevestigend kunnen beantwoorden. ‘Onze samenwerking, zegt hij, kan dus niet zijn met die Protestanten, welke het tegenwoordige Nederlandsche volk als een uitsluitend protestantsch volk geregeerd willen zien. Dit kan noch in het algemeene Nederlandsche volksbelang zijn, noch in overeenstemming met een eerlijke gewetensovertuiging, die toch vóór alles de waarheid der feiten zal moeten willen erkennen. Het doet goed te hooren, wat het katholieke blad uitspreekt: Voor ons is een goed katholiek slechts hij die goed vaderlander is. En goed vaderlander zijn beteekent niet alleen, het Oranjehuis trouw blijven, niet enkel de burgerplichten van belasting tot krijgsdienst goed volbrengen, wat katholieken zeker zoo goed als anderen doen, maar goed vaderlander zijn beteekent bovenal zich één voelen met zijn medeburgers; de eigen landgenooten, als de werkelijk naaste medemenschen het meest beminnen; het saamhoorigheidsgevoel met het ééne Nederlandsche volk in zichzelf en in anderen kweeken en onderhouden.’ De schrijver vernam van een katholiek die het Lidmaatschap van het Algemeen Nederlandsch Verbond ‘een ijdel ding van geen belang achtte’. Wij noemen dit niets dan verdwazing. Een sterke herleving van het nationalisme is over de geheele wereld merkbaar en kleine volken als het onze zullen dien stroom moeten volgen, al ware het alleen uit zelfbehoud. Wij nemen zoo graag en zoo veel uit den vreemde over: laten wij Fransch, Duitsch, Italiaansch, Engelsch voorbeeld volgend, ook dat warme gevoel voor land en stam overnemen; vóór alles: vast verbonden Nederlanders willen zijn! | |
Een schatkamer van onze Taal.Leuven belooft een philologisch Mekka te worden. De onderzoekingen in de zoogenaamde dialectgeographische richting hebben in de naburige landen tot zulke verbazende uitslagen geleid, dat thans meer dan ooit de dringende behoefte wordt gevoeld aan een Zuidnederlandschen taalatlas. Dank zij den steun van de Leuvensche Universiteit heeft het Phonetisch Laboratorium aldaar een begin kunnen maken met deze onderneming. Het heeft een uitvoerige woordenlijst opgesteld en de voor eenige jaren gevormde lijst van de heeren Van Ginneken, Schrijnen en Verbeeten, voor het onderzoek der Hollandsch-Limburgsche dialecten omgewerkt en aangevuld, vooral met Brabantsche, Oost- en Westvlaamsche eigenaardigheden. Het materiaal wordt te Leuven zorgvuldig bewaard en nagegaan, zegt de heer L. Grootaers in een rondzendbrief, waaruit blijkt welk een moeilijk werk het dikwijls is, de dialectklanken op te vangen en juist zoo weer te geven; Vlaamsche studenten in de philologie helpen den bestuurder van het Laboratorium bij dezen arbeid. Wel spoedig zal blijken, welke dialecten en welke woorden en vormen in deze dialecten een plaats zullen krijgen in den taalatlas; het overige materiaal zal het begin vormen van den reusachtigen oogst, die nog moet ingeschuurd worden met het oog op een nieuw algemeen Zuidnederlandsch dialectwoordenboek. Leuven zal dus een schatkamer worden voor onze volkstaal, vele geslachten van aankomende philologen zullen hier een onuitputtelijke bron vinden voor de studie van onze taal- en cultuurgeschiedenis, want de taal weerspiegelt immers alle zijden van het rijke volksleven. De beschaafde omgangstaal bedreigt overal de schilderachtige dialecten der Vlaamsche markten en kermissen, der buurttreinen en trams. Het langzaam uitsterven der volkstaal kan niet worden tegengehouden, maar wel kan men, zooals het Phonetisch Laboratorium te Leuven doen wil, de volkstaal in haar duizenden schakeeringen van klank en rythme, vorm en zinswending phonetisch vastleggen en Leuven tot een Mekka maken voor alle philologen. | |
Ons Wilhelmus.Is ons Wilhelmus door Duitschland annektiert? Bij den muziekuitgever C.A. Klemm te Leipzig-Chemnitz verscheen een bundel Vaterlandslieder und Armee-Märsche, bewerkt voor piano 2 h. De eerste afdeeling bevat het ‘Deutschland, Deutschland über alles, de Wacht am Rhein, Nun danket alle Gott, Zu Strassburg auf der Schanz en andere welbekende Duitsche volkswijzen. Dat - zoo schreef onze Wilhelmus-kenner de heer J.W. Enschedé in de N.R.Ct. van 2 April 11. - de verzamelaar hier opnam het Wir treten zum Beten uit Valerius' Gedenckclanck (1626) het zij zoo; het lied heeft in Duitschland vooral in den oorlog, jammer genoeg, burgerrecht verkregen. Maar pijnlijk doet het aan hier ook te vinden ons Wilhelmus van Nassauen; staatkundig behoort het ons, en ons alleen, niet aan de Duitschers; al hebben wij 375 jaar geleden de zangwijs ontleend aan Frankrijk, de woorden zijn niettemin ons nationaal eigendom.’
Wij hebben deze zaak onderzocht en het is werkelijk zoo. De Duitsche uitgever verklaart, dat de bundel zich aansluit bij soortgelijke verzamelingen, die gelijktijdig bij andere uitgevers verschenen, of vroeger verschenen waren en die eveneens het ‘Wilhelmus van Nassaue’ bevatten (o.a. de ‘Vaterlandslieder und Armeemärsche’, Schlesingersche Buch- und Musikalienhandlung, Berlin). De bewerker van den bij Klemm verschenen bundel vindt de zaak heel gewoon: ‘Es sollte dem, gewisz nicht unberechtigten, Verlangen Vieler, “Bilder aus groszen Zeiten” in volkstümlicher musikalischer Gewandung vor sich zu haben, Genüge geleistet werden’, schrijft hij. (Men moest voldoen aan veler rechtmatig verlangen naar een | |
[pagina 97]
| |
goedkoope uitgaaf van ‘Beelden uit groote tijden’.) Wij vinden dit niet gewoon, maar gevoelen ons pijnlijk getroffen, het lied, dat zoo innig met ons volksbestaan saamgeweven is; dat, hoe ook de woorden verouderd zijn, ons stambewustzijn heden ten dage nog ontroert; dezen ‘klaagzang van het lijdend, krijgszang van het strijdend, zegezang van het overwinnend Nederland’ hier opgenomen te zien als een der vele Duitsche soldatenliederen, ja Duitsche vaderlandsche zangen, terwijl het toch zuiver en alleen gedicht werd voor Willem van Oranje en zijn verdrukt volk. Tegen het opnemen der internationaal verspreide melodie, welke reeds omstreeks 1600 in Duitschland bekend was, in een Duitschen bundel moge geen bezwaar bestaan - dat zij wordt opgenomen onder de Nederlandsche benaming ‘Wilhelmus van Nassaue’ is ongeoorloofd. Het nationale karakter schuilt in den inhoud der woorden en de woorden zijn ons eigendom. |
|