‘Dreigend gevaar.’
Naar aanleiding van onze kantteekening onder dit opschrift, schrijft ons de heer A.J. van Vessem:
‘Het is mijn innige overtuiging, dat het Dietsch zich in Afrika tegenover het overmachtige Engelsch slechts zal kunnen handhaven, indien het daar gedragen en voortgestuwd wordt door de onstuimige geestdrift, die de jonge Afrikaansche taal- en cultuurbeweging opwekt. Wij moeten, dunkt mij, alles vermijden, wat deze geestdrift kan omlaag duwen. Zelfs dáár, waar al te vurige Afrikaansche geestdriftigen dwalen, zullen zij toch juist door hun dwaling op den goeden weg komen: ónze terechtwijzigingen zullen hen eer, doordat zij kregelig maken, van den goeden weg afbrengen. Wat prof. Smith betreft: hem houd ik voor een der hechtste steunpilaren van onze beschaving in Zuid-Afrika.
Het Afrikaansch is uit 17de eeuwsche Nederduitsche dialecten, op anderen bodem en onder andere omstandigheden dan óns Nederlandsch, ontstaan, en heeft naast óns Nederlandsch een volkomen bestaansrecht. Een vrije ontwikkeling en opbloei van het Afrikaansch zal de Afrikaansche gemoederen ontvankelijk maken voor en begeerig naar al wat Dietsch is, en de Afrikaners natuurlijk en vanzelf tot onze Europeesch-Dietsche cultuur nader brengen. Dat een Afrikaner, die nu eenmaal Afrikaansch denkt, ons boeken-Nederlandsch, (want anders dan boeken-Nederlandsch zou het niet kunnen zijn!) zou spreken en schrijven, zou ik een verwringing achten, te meer daar onze Nederlandsche schrijftaal ternauwernood om onze eigen gedachten past.
En ten slotte moet men vooral niet uit het oog verliezen, dat door het aannemen van het Afrikaansch als schrijftaal, aan de ontwikkeling van de Afrikaansche spreektaal een rem wordt aangelegd, waardoor ook de van óns Nederlandsch afwijkende ontwikkeling van het Afrikaansch in het algemeen - waarbij juist de uitsluitend mondelinge overlevering zoo'n groote rol heeft gespeeld - wordt opgehouden. Daarom behoeven zij, die op zoo groot mogelijke taaleenheid tusschen Zuid-Afrika en de Nederlanden prijs stellen, in het doorvoeren van het Afrikaansch als schrijftaal geen aanleiding tot ongerustheid te vinden.’