Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe toekomst van het Regionalisme.Het is nu ruim tien jaar geleden, dat in Neerlandia een uitvoerige schets verscheen, getiteld ‘Toestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk’, waarin gewezen werd op de ontwikkeling van het Regionalisme in Frankrijk en de beteekenis daarvan voor de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk in dat land. Het kan niet anders, of het Regionalisme ondervond van den oorlog, waarbij het vraagstuk der nationale minderheden een belangstelling genoot als nooit te voren, een prikkel tot verdere ontwikkeling. Maar aan het officieeele Frankrijk schijnt deze gedachte, die de wereld beroerde, geheel te zijn voorbijgegaan. Niets duidt er op, dat daar de idealen, welke in de buitenlandsche staatkunde de inzet heetten van ‘den Strijd der Menschheid’ ook worden aanvaard voor de binnenlandsche huishouding. Integendeel. Het schijnt zelfs, dat in Fransch-Vlaanderen sinds den oorlog kinderen der lagere school ook worden gestraft, wanneer zij Vlaamsch spreken, zelfs op straat buiten de schoolurenGa naar voetnoot1). Toch heeft de oorlog een nieuwe toekomst geopend. Het Regionalisme is gesterkt de beproevingen van den oorlog te boven gekomen. Ook in Fransch-Vlaanderen, en in ‘le Beffroi de Flandre’ klept de roepstem tot behoud en verdediging van het Vlaamsche Volk in Frankrijk. Maar de strijd wordt met ongelijke kracht gestreden. Aan den eenen kant staan de volledige staatsmacht en de door allen opgebrachte staatspenningen ten dienste van het door den oorlog aangewakkerd Imperialisme, aan de andere zijde staan de verspreide minderheden in Baskië, Bretagne, Catalonië, Elzas-Lotharingen, Provence en Vlaanderen, die afhankelijk zijn van eigen kracht. En dan nog zijn het slechts enkele ontwikkelde personen met ruimer blik op de toekomst, die uit een volkomen onzelfzuchtig ideëel streven, den aard en het geestesleven van hun volk willen redden van den ondergang. Den Staat, met zijn groote macht, valt het gemakkelijk het heirleger van geschiedschrijvers, opvoedkundigen en rechtsgeleerden te bekostigen, die om den broode zich in dienst stellen van het imperialistisch streven, dat alle regionalistisch leven op Franschen bodem wil uitroeien. Wanneer men ziet, hoe zelfs in België, waar het Vlaamsche volk de meerderheid vormt, het Vlaamsch verongelijkt wordt, dan is kennelijk de strijd der regionalisten in Frankrijk hopeloos. Maar versaagt niet. Frankrijk's macht schijnt eindeloos groot tegenover de minderheden. Maar er is iets oneindig grooters en machtigers dan Frankrijk. En dat is het Wereldgeweten, dat ontwaakt. Wij herinneren ons, hoe de eerste slag, die aan de Vlaamsche taal werd toegebracht, plaats greep in 1664, toen het verdrag van overgaaf vastgesteld, statuut van 1658 voor Duinkerke ‘L'on continuera toujours au Magistrat de plaidoyer, exercer, et administrer la justice tant civile que criminelle en la langue Thioise ou Flamande, comme l'on a toujours fait au passé’ door Lodewijk XIV werd verkracht. Tegelijk daarmede werden toen de Protestanten uit Duinkerke verdreven. Was ooit een zaak hopeloozer in Frankrijk, dan die der Protestanten? Immers reeds bij de Hervorming wist men geen beter eind te maken aan de godsdiensttwisten dan den regel op te stellen ‘Cujus Regio, ejus Religio’, waardoor een bepaalde Godsdienst, Roomsch of Protestantsch, tot staatsgodsdienst werd verheven, terwijl de minderheid zich moest bekeeren of vervolgd werd met dood of verbanning. Het heeft eeuwen geduurd, maar eindelijk in de 19de | |
[pagina 19]
| |
eeuw is toch allerwegen langzamerhand een nieuw beginsel ontstaan: dat der Godsdienstvrijheid. En er is geen land, dat beschaafd wil heeten, dat niet godsdienstvrijheid heeft toegestaan, hoe gering ook het getal is van de aanhangers. Hoe moeten wij dit verklaren? Doordat in het internationaal Statenverkeer herhaaldelijk buitenlandsche kampioenen zijn opgetreden, zoodra een minderheid in haar godsdienst werd bedreigd of ook maar gekrenkt, zoo is na eeuwen van binnenlandsche godsdiensttroebelen en buitenlandsche tusschenkomst algemeen begrepen, dat voor de rust van den Staat het beter was om godsdienstvrijheid te erkennen. Alle godsdiensten hebben in de beschaafde staten hun eigen kerken, leeraars, opleidingsscholen. Ja zelfs zooals in Holland, hebben zij hun eigen scholen voor lager en middelbaar onderwijs, die op gelijken voet uit de staatskas worden onderhouden als de openbare scholen. Een eeuwenlange strijd is hier in alle landen aan voorafgegaan. En het was de hardnekkige wil dier minderheden, die aanvankelijk zelfs dood en verbanning moesten trotseeren, die de overwinning bracht. Om aan een meerderheid haar onrecht te bewijzen, is het in zulke zaken noodig, dat de minderheid de grootheid harer beginselen bewijst door de hoogste offers. Eerst dan ervaart het geweld, dat het machteloos staat tegenover de zielskracht der minderheid. Maar zonder wederkeerige buitenlandsche hulp zou nooit het beginsel van godsdienstvrijheid zoo algemeen zijn aanvaard en in de zeden der beschaafde wereld als Recht zijn erkend Daarin vindt de taalstrijd der minderheden haar voorbeeld. Vreemd genoeg, terwijl na aanvankelijke periodieke heftige vervolgingen, de godsdienstvrijheid al spoedig meer en meer erkend werd om in de 19de eeuw voorgoed bevestigd te worden, heeft de taalverdrukking juist pas in de 19de eeuw haar eerste scherpe uitingen gehad. Voor dien tijd werd meest aan elk burger de vrijheid gelaten, om zijn moedertaal te eeren en te leeren, zooals hem goeddocht. Dit sproot voort uit het stelsel van decentralisatie, dat medebracht, dat deelen van een staat, welker bevolking een andere taal hadden dan de meerderheid, zich zelf bestuurden. Maar ieder weet, hoe de Fransche omwenteling terwille van een sterk centraal bestuur te Parijs de taalvrijheid vernietigde, die het oude bewind nog had laten voortbestaan, welke politiek stap voor stap sindsdien wordt voortgezet. Ook in de andere landen ging het zoo. En pas in de tweede helft der 19de eeuw kwam meer en meer verzet tegen dat streven, hetwelk herhaaldelijk tot buitenlandsche tusschenkomst leidde en door den grooten oorlog uit eigenbelang door Engeland en Frankrijk tot een beginsel werd verheven, waarvoor de strijd gevoerd heette te worden. Het is aan Amerika's tusschenkomst te danken, dat het voorgoed bevestigd werd. En hiermede is het vraagstuk der nationale minderheden thans op het punt gekomen, waar men een eeuw vroeger met de godsdienstvrijheid was: Het is een vraagstuk van internationaal belang geworden en geen Staat, die beschaafd wil heeten, kan zich langer onttrekken aan den plicht, om de nationale minderheden te erkennen. Het is aan de groote massa wellicht haast onopgemerkt voorbijgegaan en zeker zal de groote Fransche pers het òf geheel verzwegen, òf verdoezeld hebben, maar Frankrijk is volkenrechtelijk verplicht aan zijn nationale minderheden vrijheid toe te kennen. Wat is er gebeurd? Bij de verdragen na den oorlog zijn een aantal nieuwe Staten, die nationale minderheden omvatten, als Polen, Tsecho-Slowakyë, Roemenië, Serbo-Kroatie, te dien aanzien onder het toezicht van den Volkenbond gesteld. Maar bij de besprekingen bleek het onmiskenbaar streven, om dit beginsel ook toe te passen op die Staten, welke reeds lang bestaan en dus niet onder die verdragen vielen. Dit is volkomen logisch. Wat recht is voor den een, is recht voor den ander. In de Volkenbondszitting in 1922 kwam het vraagstuk aan de orde en het was Frankrijk, dat zich tot het uiterste tegen de aanneming van dit beginsel verzette. Het behaalde oogenschijnlijk een overwinning. Niet als de andere nieuwe Staten, aan wie dit bij verdrag is opgelegd, kunnen de oude Staten als Frankrijk verplicht worden verslag te doen aan en geoordeeld te worden door den Volkenbond. Maar het beginsel zegevierde volkomen in het compromis, neergelegd in de besluiten van den Volkenbond, waarbij deze het recht verkrijgt bij minderheidsgeschillen, voornamelijk door vertrouwelijke officieuse besprekingen met de betrokken Regeering, tot een bevredigenden toestand te komen. Hoewel de procedure anders is en de sanctie zwakker, blijft het in beginsel plicht van elken Staat zijne minderheden vrijheid te geven en heeft de Volkenbond het recht, om zich het lot der minderheden aan te trekken. Hoe weinig dit voorloopig practisch schijnt te beteekenen, het sluit de erkenning in, dat de Volkenbond in het belang van de Wereld tusschen beide mag komen en daarmede is erkend, dat geen Staat, ook Frankrijk niet, zijn nationale minderheden mag verdrukken. Hiermede hebben de nationale minderheden in Frankrijk een volkenrechtelijk statuut verkregen, waarop zij bij hun strijd om erkenning van hun regionalistisch nationaal streven kunnen steunen. Er waakt thans boven de Staten een lichaam, waar aandacht bestaat voor het onrecht, dat een Staat zijn onderdanen aandoet. Het is een uitgemaakte zaak, dat onder dit onrecht op de eerste plaats valt de aantasting der taalvrijheid. In het Internationaal Verbond van Volkenbondsvereenigingen hebben de minderheden thans een krachtig verdediger gekregen. Wel is dit geen officieel lichaam, maar het vertegenwoordigt een krachtige openbare meening in alle landen. De moties, aangenomen op het 7de Congres te Weenen in Juni 1923, stellen vast, dat onvermijdelijk de Volkenbond zelf de regeling van het vraagstuk ter hand moet nemen en ook de nog niet door verdragen gebonden rijken daarin moet betrekken. En zeker zal hierna dit vraagstuk niet meer van de dagorde verdwijnen, totdat de regeling tot stand is gekomen. Het Regionalisme in Frankrijk heeft hiermede de gelegenheid gekregen, om zijn beginselen in werkelijkheid te veranderen. Maar het is duidelijk, dat de Volkenbond slechts helpen kan, wanneer hem klaar en duidelijk de belangen dier minderheid worden uiteengezet. Dit kan niet in korten tijd gebeuren. Ieder weet, hoe lang soms een proces voor een rechtbank duurt. Jaren kunnen voorbij gaan, eer de eindbeslissing valt. De weg zal lang zijn en veel onwetendheid, vooroordeel, vreeze en valsche schaamte zullen moeten worden op zij gezet. Men moet er op voorbereid zijn, dat het officieele centrale Frankrijk, dat reeds in 1922 trachtte de nietontvankelijkheid te betoogen eener dergelijke actie, alles in het werk zal stellen, om een beroep op den Volkenbond in de geboorte te smoren. Men zal hen, die er voor ijveren, uitmaken voor slechte staatsburgers, belagers van het vaderland, besmeurders van de eer van Frankrijk. staatsgevaarlijken, landverraders. Tegenover zulke groote woorden zal menigeen het hart in de schoenen zinken. (Niemand zal durven de eerste te zijn, die zich daaraan blootstelt). Toch is bij diep nadenken dat de eenige weg, die het Regionalisme tot de overwinning kan brengen. Te lang heeft het Regionalisme in Frankrijk verzuimd te bedenken, dat het krachtigst wapen tegen onrecht openbaarheid is. Niet de openbaarheid binnen Frankrijk, waar men, bewust van zijn meerderheid, òf het regionalisme volkomen verloochent òf ten hoogste bij verkiezingen er een beetje mede coquetteert. Deze grenzenlooze minachting, voortkomend uit een meerderheidsbesef, dat zich zelf overschat, zal met één slag uit zijn evenwicht worden gebracht, zoodra het Regio- | |
[pagina 20]
| |
nalisme een ernstige poging zou doen, om het Wereldgeweten wakker te schuddenGa naar voetnoot1). Hoe groot de macht van het officieele Frankrijk ook is, zij is oneindig klein in vergelijking met die van de Geheele Wereld. Dit wereldgeweten heeft in den Volkenbond een orgaan geschapen, voor welks uitspraak zelfs Frankrijk zal moeten bukken. Waar hulp kan worden gevonden, rechtmatig, in den Volkenbond, waarvan Frankrijk lid is en mede-oprichter - zij het met tegenzin - kan nooit het verwijt worden gedaan, dat zulk een beroep staatsgevaarlijk is. Het is het Recht der Minderheid en Frankrijk heeft bij voorbaat de minnelijke tuschenkomst van den Bond moeten erkennen. Alle vrees of valsche schaamte kan dus worden op zijde gezet. Misschien is het Regionalisme in Fransch-Vlaanderen nog te zwak, om dezen strijd aan te binden. Daarom zal eerst veel voorbereidend werk moeten worden gedaan. Maar het is allereerst noodig, dat het Regionalisme, dat tot dusver onopgemerkt voor de buitenwereld in de uithoeken van Frankrijk afzonderlijk den strijd aanbond tegen de overweldigende macht van het centraliseerend Imperialisme, zijn krachten vereenigt. Basken, Bretons, Catalanen, Elzassers, Provençalen en Vlamingen moeten zich vereenigen. Boven hunne afzonderlijke regionalistische vereenigingen moeten zij een centralen bond oprichten, die alle stammen omvat. Een jaarlijksch congres, om beurten in elk der stammen te houden, zoodat elk zevende jaar weder in hetzelfde nationaal gebied gehouden wordt, moet de afgevaardigden van elken stam bijeenbrengen tot het gezamenlijk beraadslagen en besluiten over den te volgen weg. Een centraal Bewind, uit de besten en voornaamsten van elken stam gekozen, zorgt voor de leiding gedurende den tusschentijd. Een onafzienbaar arbeidsveld opent zich. Een politiek statuut zou kunnen worden opgesteld, waaraan alle candidaten bij de verkiezingen voor Kamer en Senaat zich moeten onderwerpen. De gekozenen zouden, wanneer belangen van het Regionalisme op het spel staan, eenzelfde stem moeten uitbrengen, zij zouden in hunne redevoeringen de beginselen van het Regionalisme moeten verklaren en uiteenzetten, het geweld aanklagen, waaraan hunne volken onderworpen zijn. Het Centraal Bewind zou het orgaan worden, waardoor alle minderheden zich gezamenlijk uiten jegens den Staat en de buitenwereld. De buitenlandsche pers zou op de congressen moeten worden uitgenoodigd en regelmatig door het Centraal Bewind van den strijd moeten worden op de hoogte gehoudenGa naar voetnoot2). Langs dien weg zou in enkele jaren meer worden bereikt dan in tientallen van jaren vroeger. Dit is de nieuwe weg, dien eerst de groote oorlog voor het Regionalisme heeft geopend. Vroeger ware het nutteloos geweest zich tot eenige vreemde Regeering te wenden, daar, wanneer zij een bondgenoot was van Frankrijk of een neutraal, er niets te verwachten vielGa naar voetnoot3), terwijl een beroep op een kennelijk vijandige mogendheid bij voorbaat uitgesloten was. Bovendien had voor den oorlog elk land zijn minderheden, die het lustig onderdrukte, zoodat het volslagen waanzin was, om buitenlandsche hulp te verwachten. Zelfs was geen steun bij de buitenlandsche pers te bespeuren, daar elk zijn eigen vuile wasch te verbergen had. De Idealen en Beginselen van het Regionalisme zijn thans niet langer een verborgen gehouden vraagstuk van zuiver binnenlandsche politiek van Frankrijk, evenmin als een verdrukking van eenigen godsdienst zulks zou zijn. Nog sterker staat op dit oogenblik het beginsel der nationale minderheden. Terwijl in godsdienstzaken de handhaving van het beginsel nog eenigermate aan de willekeur van elken Staat is overgelaten - men vergelijke het Combisme - staat thans een nationale minderheid onder bescherming van den Volkenbond. Hoe nietig en voorzichtig het beginsel ook is opgesteld, en hoe onzeker vooralsnog een beroep op den Volkenbond zou zijn, zeker is het dat elke botsing tusschen nationale minderheid en den onderdrukkenden Staat tot de rechtsbevoegdheid van den Volkenbond hoort en dat zijn bemiddeling, zoo hij dit wenschelijk acht, niemand, ook Frankrijk niet, kan afwijzen met de uitvlucht, dat het een binnenlandsche aangelegenheid is. En hoe is de toestand veranderd! In den Volkenbond zou een beroep van de gezamenlijke minderheden in Frankrijk op sympathie van veler zijde kunnen rekenen. Bretanjers kunnen rekenen op den steun van Engeland, waar zij door middel van hunne stamgenooten in Wales en Ierland invloed kunnen oefenen. De Vlamingen mogen rekenen op steun van Holland en over eenige jaren, als Belgisch-Vlaanderen nationaal bewust is, ook op België; de Elzassers kunnen rekenen op Oostenrijk en Zwitserland. Basken en Catalanen bevorderen tevens den vooruitgang hunner beweging in Spanje. Provence heeft door Mistral reeds aller harten gewonnen. ‘Eendracht maakt Macht’, zegt een oud Dietsch spreekwoord, dat de wapenspreuk van België geworden is. Moge het Fransch-Vlaanderen zijn, dat tot deze nieuwe richting den stoot geeft. Ware het beter geweest, dat nimmer Fransch-Vlaanderen van het eigenlijk Dietsche stamland ware losgescheurd, zooals de zaken staan, helpen geen nuttelooze verzuchtingen. Er ligt een taak vóór hen, waarmede zij zichzelf en Frankrijk een dienst bewijzen en dat is te toonen, hoe uit een slecht bestuurde gecentraliseerde eenheidsstaat een krachtig staatsbewind kan worden opgebouwd uit zelfbesturende vrije gewesten. Frankrijk is op dit oogenblik de toetssteen onzer beschaving. Van de verwerkelijking, ook in Frankrijk, van het beginsel der minderheidsrechten, hangt de toekomst van Europa af. Zonder dat geen Vrede. De Wereld heeft met hare beslising in 1922 aan het Regionalisme de hand gereikt. Zal de toegestoken hand vergeefs zijn uitgestrekt? VAN ES. Peking, najaar 1923. | |
Een Vlaamsch Nationaal secretariaat.Het verbond der Vlaamsche Nationalisten ‘De Blauwvoet’ heeft een Vlaamsch-nationaal Secretariaat opgericht in Gent, Oude Houtlei 41. Het wil ‘door het aanleggen van een archief, het bestudeeren van alle vraagstukken in verband met de Vlaamsche nationale gedachte en het ordenen der daarvoor noodige gegevens en bescheiden’ richting helpen geven in den strijd. Aan het secretariaat is een perskantoor verbonden met het doel de regeeringen en de openbare meening in het buitenland voor te lichten over den strijd der Vlaamsche nationalisten. De rondzendbrief over deze oprichting van het secretariaat is geteekend door Dr. Alf. Depla, Dr. Jer. Leuridan, Dr. Albr. Pil, Ir. Rob. Standaert, Dr. J. de Belie, Mr. J. Struijckers, A. de Jaegher, Dr. J.O. de Gruyter, P.J. Laureys, J. Leysen en Dr. Andries de Vos. |
|