Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Kantteekeningen.‘Goede Nabuurschap.’Onder dit opschrift schreef ‘Comte Henri Carton de Wiart. oud-premier van België’ een opstel in de Telegraaf. Hij herinnert aan het spreekwoord van den goeden buur, die beter is dan de verre vriend, en spreekt den wensch uit, dat de betrekkingen tusschen Nederland en België meer door den geest daarvan worden doortrokken. Dat is een wensch, die zeer velen in Nederland en België koesteren. Er staan veel behartenswaardige dingen in dit artikel, maar het laat toch ook ruimte voor enkele vragen. De eerste vraag, die rijst is al dadelijk die of nu graaf Henri Carton de Wiart de geschiktste man is, om op de wenschelijkheid van een goede nabuurschap tusschen Nederland en België te wijzen. Vele Nederlanders zullen bij de lezing van zijn brief wellicht de herinnering bij zich hebben voelen opkomen aan een ander Nederlandsch spreekwoord dan waarmee de graaf zijn artikel aanvangt, het spreekwoord van den vos, die de passie preekt, en de wenschelijkheid, dat er op de ganzen gepast wordt. En nog een andere herinnering, n.l. aan een rede, die graaf Henri hield in de ‘Grande Harmonie’ kort nadat hij zijn ambt als Belgisch gezant in Den Haag had nedergelegd, welke rede den op verzoening gerichten arbeid van zijn opvolger stellig niet heeft vergemakkelijkt. Maar ook in den inhoud van het artikel is stof tot vragen. Wij willen hier niet spreken over de wijze waarop de heer Carton de Wiart de Vlaamsche uitgewekenen aanduidt, maar zouden den schrijver van het opstel er aan willen herinneren, dat de Nederlandsche openbare meening nog andere middelen heeft om zich in te lichten over België, en de toestanden in België dan de voorlichting door de uitgeweken Vlamingen, en dat ook deze middelen het aan de Hollandsche openbare meening onmogelijk maken om voetstoots de beweringen van den hooggeplaatsten Belgischen schrijver te aanvaarden. Hij zegt, o.a.: ‘In Nederland, zoo goed als in Frankrijk staan de waardeeringen en de commentaren ten aanzien van het talenvraagstuk in België soms onder den invloed van vooroordeel en van dwalingen.’ Dat de heer Carton de Wiart naar Franschen kant wel eens iets heeft gedaan, om aan die vooroordeelen en dwalingen een einde te maken, is ons tot nog toe niet ter oore gekomen; toch zou ongetwijfeld zijn woord daar wel wat meer gezag hebben, dan waarover de schrijver hier beschikt, en beschikken zou zelfs al was hem een andere tribune ter beschikking gesteld dan de Telegraaf, die nu niet voor een bij uitstek Nederlandsch blad kan worden gehouden. Men kent hier weliswaar het Belgische staatsrecht niet zoo heel en al in bijzonderheden, maar weet er toch voldoende van om een bewering als die, dat de beide Belgische Kamers krachtens volstrekt en enkelvoudig algemeen kiesrecht van personen van of boven 21 jaar worden verkozen, niet zonder een korreltje zout te aanvaarden. Het stelsel, volgens hetwelk de Belgische Senaat wordt samengesteld immers, wordt in deze zinsnede stellig niet naar zijn volle verdienste gekenschetst. Bovendien, de schrijver verliest enkele dingen uit het oog, hij vergeet bijv., dat ondanks de beloofde gelijkheid in rechte en in feite zelfs na de door hem als de quadratuur van den cirkel aangeduide oplossing in zake Gent, de eene Staatsuniversiteit Fransch is, en de andere in het allerbeste geval tweetalig wordt. Hij vergeet de stelselmatige achteruitzetting, die de uitwerking der gelijke getalsterkte van Vlamingen en Walen verhindert tot uitdrukking te komen; hij vergeet, dat in het leger en in de rechtspraak onze taal het stiefkind is en de Fransche bevoorrecht; hij verliest uit het oog, dat de jarenlange achterstelling van het Vlaamsch in het onderwijs tot natuurlijk gevolg heeft, dat het gemiddelde der ontwikkeling van de Vlamingen kunstmatig lager is gemaakt en wordt gehouden dan dat van de Walen. Hij ziet over het hoofd, dat tal van groote ondernemingen het voorbeeld van den Belgischen staat volgend, voor hun leidende betrekkingen aan Franschsprekenden, ook al kennen zij geen woord Vlaamsch, den voorrang geven boven Vlamingen, die de andere landstaal beheerschen. Wij willen ons beperken en zullen dus maar niet spreken van andere dingen van dezen aard, die Graaf Henri Carton de Wiart in zijn artikel niet vermeldt. De schrijver van het opstel kan, als hem inderdaad aan goede nabuurschap zooveel gelegen is, als hij het wil doen voorkomen, in België zeer goed werk doen; hij zou zijn gezag, dat daar ongetwijfeld grooter is dan bij ons, kunnen bezigen, om te voorkomen, dat La Nation Belge en een Jules Noirfalise (om van anderen niet te spreken) over Nederland en de Nederlanders bij voortduring zoo kleineerend spreken als zij plegen te doen en om een eind te maken aan den veldtocht, die nog steeds doelt op een aanhechting van Nederlandsch Limburg bij België, al acht men het dan ook verstandiger om zooals Nothomb in La Politique betoogt voorloopig daarvan af te zien. In Het Laatste Nieuws van 27 Augustus is er de aandacht op gevestigd, dat Nederland met zijn nog geen 7 millioen inwoners voor de Belgische nijverheidsvoortbrengselen een veel beter afzetgebied is dan Frankrijk met zijn 42 millioen, dat ‘met een zusterlijke bezorgdheid zijn grenzen sluit voor (de Belgische) voortbrengselen en aldus meehelpt (den) toestand lastiger te maken.’ Desalniettemin zijn het de geestverwanten van graaf Henri Carton de Wiart, die Nederland en de Nederlanders dagelijks in de pers aanvallen, en zijn het de door den hooggeplaatsten schrijver bestreden Vlamingen, die er op moeten wijzen, dat voor deze aanvallen geen enkele steekhoudende reden is aan te wijzen. De poging aan een Nederlandsch publiek het Vlaamsch als den wolf voor te stellen, het Fransch als het lam zijn dan ook van te voren tot mislukking gedoemd, zelfs al zouden zij worden gedaan door menschen, die in Nederland meer gezag kunnen doen gelden dan Comte Henri Carton de Wiart, die aan de Nederlandsch-Belgische betrekkingen kwalijk een beter dienst zou kunnen bewijzen, dan door daarover te zwijgen. | |
Een voorpost.In Brussel is de Nederlandsche school ondergebracht in een ruimer gebouw, waardoor thans de moeilijkheid in zake de toelating van Vlaamsche kinderen is opgelost. De redevoeringen bij de inwijding uitgesproken - onze minister van onderwijs, had er gelegenheid te doen blijken van zijn meesterschap over het gesproken woord - geven hoop, dat de bestuurders zich ten volle bewust zijn van de taak, die zij hebben te vervullen op dezen voorpost. Mogen de uitkomsten van dit onderwijs ook voortaan de goede verwachtingen, die ervan worden gekoesterd, nog verre beschamen. | |
Dankbaar werk.De Dietsche Bond in Holland en het Vlaamsche Front in Vlaanderen hebben dit jaar hun prachtig propagandawerk: uitwisseling van kinderen nog kunnen uitbreiden. Nadat eerst een 76-tal kinderen uit verschillende plaatsen van Nederland op bezoek was geweest gedurende veertien dagen bij Vlaamsche tijdgenootjes, brachten ze daarna hun nieuwe vriendjes en vriendinnetjes voor veertien dagen mee naar Nederland. Antwerpen, Gent en Brugge leverden het leeuwendeel der jonge reizigers, die hier gastvrijheid vonden, nadat hun ouders evenvelen Nederlandertjes twee heerlijke weken vacantie hadden bezorgd. De indrukken, aan weerszijden van de grens opgedaan, zullen niet licht worden uitgewischt en al zal dit werk zelf de inrichters (de dames J. van Puymbrouck, R. de Guchtenaere en A. Maréchal in Vlaanderen, de heeren Dr. Minnaert en Mr. Schaap in Nederland) rijkelijk loonen, hier zij hun hulde gebracht, voor hetgeen zij deden voor de Nederlandsche zaak. | |
[pagina 144]
| |
In de verdediging gedrongen.Men vindt in dit nr. een brief uit Amerika, die er op wijst, dat vele leden van onzen stam in de groote republiek, die in den regel door den strijd om het bestaan en voor het bereiken van een zeker levenspeil hun krachten voor een groot deel in beslag zien genomen, in het gevaar verkeeren de voeling met het kerngebied verloren te zien gaan en de overlevering te vergeten. De schrijver van dien brief wijst zelf op de gevaren, die dat voor het aanzien van Nederland in de Vereenigde Staten met zich brengt en wij zullen te dezer plaatse daarover dus niet behoeven uit te weiden. Hij geeft zelf het middel aan de hand en ook daarover behoeven wij dus niet al te veel woorden te verliezen; tegenspoed is nog steeds de beste leermeester gebleken en de achteruitgang, waarvan professor Huizinga gewaagt, kan, nu het kwaad is erkend en mannen, als hij en de heeren, die hij noemt - de heer Beeling liet in Dordrecht na de zilveren gedachtenisviering prettige herinneringen na, - zich willen inspannen voor het herstel, zeer wel de aanloop zijn tot een nieuwen sprong vooruit. Wat wij hier kunnen doen, is op de allereerste plaats zorgen, dat de stam in Nederland en Vlaanderen de aandacht op zich vestigt door daden, die het verlangen om den band met ons te onderhouden verlevendigen. Ieder, die lang in den vreemde heeft geleefd, weet wat het beteekent, als er van thuis berichten komen, die recht geven zich fier te gevoelen op zijn Nederlanderschap. Hoe vaker men van land en stam met een zekere erkentelijkheid, met een zekere bewondering gewagen hoort, hoe vaker de Nederlanders in Amerika de neiging bij zich zullen voelen opkomen, den lust in zich zullen verlevendigd gevoelen, om te erkennen, dat zij ook zonen zijn en dochteren van dien stam. Wij kunnen voorts hun het geestelijk wapentuig leveren en dat zullen wij niet mogen nalaten. Hoevelen laten boeken en tijdschriften ongelezen liggen, die elders niet enkel vreugde en ontspanning zouden kunnen geven, maar tevens den band versterken met de overlevering en met het kerngebied aan de kust der Noordzee. Neerlandia op de eerste plaats, maar ook andere maand- en weekbladen met een waarlijk Nederlandsch karakter kunnen daarvoor dienst doen. Verslagen en plaatjes van de feesten, die wij gevierd hebben om het zilveren jubileum der koningen te gedenken, zijn bijzonder geschikt om de herinnering aan het oude land te wekken of te versterken. De zaak moet alleen worden geregeld; voorshands zou men dergelijke bladen kunnen zenden aan den opsteller van den Hollandsch Amerikaan, die wel zoo vriendelijk zal willen zijn ons een lijst van gewenschte adressen te zenden; als dan de lezers van Neerlandia ons opgeven, wat zij geregeld willen zenden, dan zouden wij door de goede zorgen van de voor onzen stam strijdende Nederlanders ginds een adres aan de hand kunnen doen, waarheen zij voortaan goed Nederlandsche of Vlaamsche leesstof kunnen zenden. Wellicht kan de Boekencommissie hare bemiddeling verleenen; in elk geval, ook dit kleine middel mag naast het groote niet worden verwaarloosd, om den band in stand te houden. | |
Eerste voorwaarde.De feesten hebben een schoone gelegenheid geboden nog eens te meer te wijzen op de onderscheiding tusschen de tot imperialisme verworden nationaliteitsgedachte en den kern van oprechte menschelijkheid, die de nationale gedachte heeft. Het is noodig, dat dat gezegd wordt, en dat het bij herhaling gezegd wordt, vooral tot een volk als het onze, dat zich maar zelden rekenschap geeft van zijn nationale gemeenschap, en dat neiging vertoont, nationaliteitsgevoel te beschouwen als iets, dat eigenlijk maar half door den beugel kan. De eenheid in denken en voelen, die zich bij de jubileumsfeesten deed gelden, ten aanzien van de persoon onzer Koningin, kan ertoe bijdragen, dat men zich zuiverder rekenschap geeft van de ideëele waarde der nationale gedachte, die niets behoeft te hebben en bij ons niets heeft, waardoor zij een ander kwetsen kan. Dr. Ritter heeft, toen hij dit onderwerp te Utrecht behandelde er de aandacht op gevestigd, dat bij ons staat en nationaliteit elkaar dekken. Dat is een voorrecht, inzoover als het ons mogelijk maakt, het nationale ideaal te bevorderen, zonder te streven naar gebied van anderen, naar militaire macht over anderen. Wij kunnen veilig nationalisme kweeken, omdat niemand daarin een bedreiging kan zien, maar dan dienen wij het ook te doen, dan dienen wij ook zonder eenige zelfverheffing ons nationaal zelfbewustzijn te verstevigen, door voor onze nationale beschaving te getuigen op een wijze, die bij onze landgenooten het nationale zelfvertrouwen versterkt. Die plicht rust in het bijzonder op ons, Nederlanders, omdat wij de hoeders zijn van een beschaving, die elders moet strijden tegen belagers. De taak van deze strijders kunnen wij verlichten, en moeten wij verlichten, omdat wij hun erkentelijkheid verschuldigd zijn voor hetgeen zij doen tot verbreiding der Nederlandsche beschaving, door ons als natie niet weg te cijferen, maar ons te doen gelden waar en wanneer dat mogelijk en geoorloofd is, Die mogelijkheden en dat recht kunnen wij verruimen en versterken door die eigenschappen der natie, waarvan wij in de Koningin een gelukkige belichaming zien, aan te kweeken bij ons volk. Dr. Ritter noemde enkele voorbeelden: rechtschapenheid, trouw, eenvoud en verdraagzaamheid. Wij zouden hun aantal willen vermeerderen, met verantwoordelijkheidsbesef en rustigen moed. Maar bovenal zal het gevoel van nationale samenhoorigheid moeten worden verstevigd, dat bij een volk, sterk individualistisch van aanleg als het onze en onder den drang van staatkundige verschillen, teloor dreigt te gaan. Daar ligt een bron van nationale kracht, die allereerst aan den stam, maar in wijderen zin ook aan de beschavingsgemeenschap ten goede kan komen. Den moed en den wil, ons zelf te zijn, aankweekend, vergrooten wij onze zedelijke nationale kracht, het aantrekkingsvermogen van onze beschaving. Zoo verlichten wij de taak van hen, die deze beschaving uitdragen onder anderen, en de goede uitslag van hun pogingen zal omgekeerd ons zelfvertrouwen vergrooten, wat eerste voorwaarde is voor een waarlijk krachtig nationaal leven. | |
De strijd om Gent.Het tijdstip nadert, waarop de gedeeltelijk vernederlandschte universiteit van Gent hare poorten opent. Bedriegen de teekenen niet, dan zal tegenover de werkzaamheid van de ‘Nationale Liga tot verdediging van de Fransche universiteit in Gent’ van Vlaamschen kant het wapen van den boycot worden gebezigd. De Nationale Liga heeft thans uiteindelijk besloten tot stichting van een Hooge School, waar de colleges, die in het Vlaamsch zullen worden gegeven, aan de universiteit, in het Fransch zullen worden gegeven. Wij willen ons onthouden van elk oordeel over de boycotbeweging; ter verklaring daarvan willen wij slechts met een enkel woord wijzen op het feit, dat het onderwijs in het Vlaamsch voor een groot deel wordt opgedragen aan hoogleeraren, die deze taal niet of slechts zeer onvoldoende beheerschen. De eerste rector wordt een man, Heymans, die ijverig gewerkt heeft voor het volledig behoud van het Fransch te Gent en voor de uitsluiting van professor Daels; hij was het, die de plaats innam aan professor Vercoullie geweigerd wegens Vlaamsche gezindheid. Professor Daels, die aan de beurt was deken te worden van de geneeskundige faculteit, krijgt die plaats niet, welke wordt bestemd voor een man, die Vlaamsch wetenschappelijk werk in de faculteit heeft doen weigeren. De professoren, die tot nu toe in 't Fransch onderwezen, verklaarden zich bereid ook in 't Vlaamsch college te geven. Zij krijgen 6 maanden om het te leeren. Dat zal een fraai Nederlandsch worden! Wij knippen uit een brief in de N.R. Ct.: ‘Onder de Vlamingen, welke ook hun opvatting of temperament moge wezen, is feitelijk niemand tevreden over | |
[pagina 145]
| |
het in het parlement bereikte resultaat. Hetzelfde geldt trouwens voor de franskiljons, die in de grond alle Vlaamsch universitair onderwijs overbodig achten en dan ook geen genoegen kunnen nemen met de huidige regeling van de universiteits-quaestie. Thans bereiden zij zich voor op een stelselmatige sabotage van de wet-Nolf. Reeds verklaarden verscheidene anti-Vlaamsche professoren, die slechts zeer gebrekkig Nederlandsch kennen, bereid te zijn ook in het Vlaamsch les te geven, dit teneinde te beletten dat nieuwe Vlaamschgezinde professoren zouden worden benoemd, terwijl prof. Eeman, de ziel van het franskiljonsche verzet, ontslag nam als rector om de anti-Vlaamsche actie met meer gemak te kunnen leiden. Van winst voor de Nederlandsche taal kan hier dus moeilijk worden gesproken, zelfs al zou de nieuwe wet op loyale wijze worden uitgevoerd. Aan dit laatste echter twijfelen in Vlaanderen zéér, zéér velen, die niemand van radicalisme verdenken kan. | |
Winst en Verlies.In 't Getrouwe Maldeghem wordt verhaald van taalwinst aan de grens. De pastoor van Steenputte kondigde thans in de hoogmis de diensten aan in 't Fransch en in 't Vlaamsch, wat vroeger nooit gebeurde. ‘Maar nu waren er ook reeds 400 Vlamingen op de 2000, en moest het zoo voortgaan, hij zou doen gelijk de pastoor van Spiere, dit is Espierre, dat Eupierre uitgesproken wordt. Hij zou den katechismus in 't Vlaamsch geven voor heel de bend.’ Te Spiere verwacht men dat de gemeenteraad, die thans nog Fransch is, weldra om zal gaan. Te St. Denys, waar het voor 20 jaar alles Fransch was, is nu alles Vlaamsch en in Kortrijk ziet men den terugkeer tot de oude moedertaal. Tegenover deze verheugende mededeelingen staan helaas andere, die er op wijzen, dat de tweetaligheid veld wint in Vlaamsche gemeenten. Zoo is b.v. Ganshoren bij Groot Brussel ingelijfd. De talenstatistiek der jongste volkstelling geeft R. aanleiding tot een drietal artikelen in De Ploeg, onder den titel: De ziekte van het Vlaamsche volk. Hij komt tot de slotsom, dat de achteruitgang der Vlamingen ondanks hun grooter geboortecijfer moet worden verklaard uit de omstandigheid, dat meer Vlamingen het land verlaten dan er Franschsprekenden Brussel en Vlaanderen binnen trekken, en verklaart dat uit de bescherming aan Franschsprekenden verleend, ‘die in Wallonië haast bij uitsluiting en in Brabant en Vlaanderen bij voorkeur voor alle belangrijke overheids- en bijzondere betrekkingen worden gekozen’. Limburg dreigt voor het Vlaamsch verloren te gaan. Daar de landverhuizers in den regel een niet zeer hoog beschavingspeil bereiken, spreekt het welhaast van zelf, dat zij opgaan in hunne nieuwe omgeving en dus voor onze beschaving verloren gaan. | |
Groot-Nederland op zijn best.Aan de Harvard-universiteit in Boston werd tot hoogleeraar in de parasitologie benoemd de Vlaming Dr. J. Bequaert.
De Vlaamsche kunstschilder Emiel Jacques, in Noord-Nederland hoogelijk gewaardeerd, gaat onderwijs geven aan ‘Columbia University’, te Nieuw York.
De reis van de Rotterdamsche politie-Harmonievereeniging Hermandad naar Zwitserland is met prachtigen uitslag bekroond. In Basel, Zürich, Luzern en Bern heeft de vereeniging levendige toejuiching en lauweren geoogst met haar program van vooral Nederlandsche muziek. De Kamper Ct. zegt: ‘Moge het een herinnering zijn, die “vooral Hollandsche muzieknummers” voor toonkunstenaars en dirigenten en orkesten uit ons land, wanneer zij in den vreemde optreden.’
In Rotterdam, waar burgerzin het nieuwe Raadhuis heeft getooid, zoodat het bezoek daaraan een vreugde wordt, ook voor hen, die het gebouw niet tot de schoonste kunnen rekenen, heeft de heer Dr. A.J. Domela Nieuwenhuis het Museum Boymans verrijkt met een prachtige schenking, die naar het oordeel van deskundigen haar wederga nauwelijks vindt.
Nog een maand na de vliegwedstrijden in Gothenburg roemde men er de vaardigheid der Nederlandsche vliegers, die een schouwspel hadden geboden, dat niet op de laatste plaats de andere mededingers had bekoord. Bij den wapenschouw voor onze Koningin op de Amersfoortsche heide, 17 September, hebben Versteeg en zijn mannen in de lucht de eer der Nederlandsche vliegers eveneens kranig opgehouden.
Ter Roode-Kruisconferentie in Genève wist Mr. H.C. Dresselhuys de aandacht op Nederland te vestigen door een voorstel, dat naar men hoopt, zal leiden tot hernieuwde samenwerking der Roode-Kruisorganisaties.
Moeskops behaalde voor de derde maal het wielerkampioenschap op de korte baan. | |
De oude klacht.Men beraamt, nu het reisseizoen voorbij is, plannen, om een deel van den stroom der Amerikaansche toeristen, die Europa komen zien, naar ons land af te leiden; er is een commissie benoemd, waarin vertegenwoordigers der spoorwegen, van de transatlantische vaart, van den handel en van het vreemdelingenverkeer een plaats kregen. Ook voor Indië als reisland zal propaganda worden gemaakt. Kort na dit bericht lazen wij een brief uit de Vereenigde staten in het Handelsbl., die aldus aanvangt: ‘Wij hebben den laatsten tijd weer heel wat van onze Amerikaansche vrienden moeten hooren over Hollandsche afzetterij.’ Zoolang men dit euvel niet onder de knie krijgt, lijkt alle geld aan propaganda voor Nederland als reisland besteed in Amerika, weggeworpen. De Amerikaan, die afgezet wordt door den bestuurder van een automobiel, die in hotels en winkels meer moet betalen dan anderen, heeft voldoende medegevoel voor zijn landgenooten om hen openlijk te waarschuwen tegen ons land. De prijzen van de hotellijst, die Vreemdelingenverkeer naar Zwitsersch voorbeeld liet verschijnen, worden, zoo zegt de briefschrijver, voor Amerikanen in tal van hotels verhoogd.Ga naar voetnoot1) Dat is weer de kenmerkende oude fout van Hollanders, die het rechtstreeksche kleine gewin nemen, ook al moeten zij de kans, dat van de tien winsten in de lucht er vijf hun neus voorbijgaan, die zij anders in handen zouden hebben gekregen, daarvoor prijsgeven. Maar het is erger. Het verschaft ons den roep van onbetrouwbaarheid en afzetterij. Het bezorgt ons volk een slechten naam en het vervreemdt bovendien van ons de zwakke broeders in het Nederlanderschap, die, als ze dergelijke dingen hooren, ‘blij zijn, geen Hollander te zijn’. Het is jammer, dat de beetgenomen Amerikanen, in plaats van zich tot hun couranten te wenden, zich niet wenden tot ons Vreemdelingenverkeer, met naam en toenaam, opdat Vreemdelingenverkeer tegen deze hotels en koffiehuizen kan waarschuwen, of ten minste hun namen niet meer zou opnemen in de lijst. Prediken tegen dit kwaad helpt niet. De afzetters moeten op onbarmhartige wijze aan de kaak worden gezet, op gevaar af, dat de schandpaal in de bladen niet groot genoeg blijkt, om hun namen te bevatten. Ons publiek loopt bij deze menschen ook gevaar te worden gefopt. Met zachte heelmiddelen verlost men ons niet van deze etterende wonde. |
|