Vlaanderen en de Nederlandsche stam.
II.
Wederzijdsch vertrouwen.
Het was mij vergund in het Augustus-nummer van Neerlandia, onder denzelfden hoofdtitel, een kort, inleidend woord te schrijven over de vraag, hoe Holland en Vlaanderen elkaar kunnen helpen om de algemeen Nederlandsche gedachte en het stambewustzijn te verstevigen en verder te ontwikkelen, en wat door het A.N.V., in den zin kan worden gedaan. Mijn zeer beknopte uiteenzetting van de wijze, waarop men zich wel eens, in Vlaanderen de verhoudingen in den schoot van het A.N.V. voorstelt, kan, meen ik, tot geen misverstand aanleiding hebben gegeven. Kritiek om kritiek was het trouwens niet; ik vroeg alleen maar eenige aandacht voor een, onder vele stambewuste Vlamingen en ook grootnederlandsch voelende Hollanders in België verspreide meening, als zou het A.N.V. te veel een uitsluitend ‘Hollandsche’ vereeniging geworden zijn.
Een dergelijke meening is - wie zal het ontkennen? - van aard om het wederzijdsche vertrouwen tusschen het Hoofdbestuur van het A.N.V. en Groep Vlaanderen, zonder hetwelk geen algeheele, diepgaande, vruchtbare en vruchtdragende samenwerking mogelijk is, op een voor onze stambelangen niet ongevaarlijke wijze te ondermijnen.
Het zou natuurlijk veel makkelijker zijn hier over dit onaangename onderwerp heen te glijden, het verleden in het duister en het heden in een halve schemering te laten, om alleen wat optimistische toekomstmuziek ten gehoore te brengen, doch ik geloof niet, dat de grootnederlandsche zaak er veel baat zou bij vinden. Het voeren van een struisvogelpolitiek kan wel verlokkelijk lijken, omdat zij van zwakke menschen, die tegen daden en het aanvaarden der verantwoordelijkheid van deze daden opzien, geen inspanning vergt en dus ook, bij voorbaat alle desbetreffende kritiek onmogelijk maakt, maar wreekt zich ten slotte toch vroeg of laat op het gemeenschappelijk ideaal. Daarom heb ik niet geaarzeld in mijn inleidend stukje onmiddellijk op het bestaande gevaar te wijzen, liever dan te doen alsof het niet zou bestaan. Het is beter den stier bij de horens te vatten dan hem den rug toe te keeren.
Of het verwijt aan het adres van het Hoofdbestuur, gegrond is? Daarop wensch ik niet met een al te kort ‘ja’ of ‘neen’ te antwoorden; liever wil ik eerst in herinnering brengen hoe de oorlogsgebeurtenissen, en alles wat daarmede voor het zoo zwaar beproefde Vlaamsche volk gepaard ging, schier onvermijdelijk tot het ontstaan van een dergelijken indruk aanleiding moesten geven, hoe de geestesgesteldheid van de activisten in het bezette gebied, van de in de loopgraven van het Yzerland een dubbelen strijd voerende Vlaamsche jeugd en de in Nederland en elders verblijvende passieve Vlamingen onder den druk van sterk van elkaar afwijkende invloeden en levensomstandigheden, tot een betreurenswaardig, maar niet meer weg te cijferen verschil van opvatting inzake doel en middelen ‘moest’ leiden.
Wie dit alles heeft beleefd of naderhand ernstig mocht overwegen, zal gereedelijk toegeven, dat het voor het Hoofdbestuur, verblijvend in een van Vlaanderen door staatkundige grenzen gescheiden land, waar het, in de beroering van de oorlogsjaren en ook nog geruimen tijd na den wapenstilstand, van onpartijdige voorlichting uit het Zuiden verstoken bleef - terwijl tevens bleek, dat de nieuwe toestanden ook een nieuwe werkwijze van het A.N.V. in Vlaanderen zouden noodig maken - zoo goed als geheel onmogelijk was voorloopig een andere houding dan, laat ons zeggen, die van een sympathieke onzijdigheid, aan te nemen. Aan sommige Vlamingen en Hollanders, die zulks het Hoofdbestuur als een fout aanwrijven, kan, in dezen gedachtengang, de vraag worden gesteld of, bij het huldigen van een andere politiek, niet nog meer fouten zouden zijn bedreven, waaraan het A.N.V. ten slotte, in Vlaanderen, geheel en voor eeuwig zou zijn ten onder gegaan.
Men heeft tot dusver bij velen, in Vlaanderen, den indruk niet kunnen wegnemen, teweeggebracht door het raadplegen, na den vrede, door het Hoofdbestuur, aangaande de mogelijke hervatting der werkzaamheden in de Takken - Brussel stak al heel gauw de handen weer uit de mouwen - van menschen, die tot éénzelfde richting behoorden, terwijl de meer radicale elementen daarbij werden vergeten. Hier geldt vermoedelijk ook weer het gebrek aan voldoende voorlichting als een zeer verzachtende omstandigheid, waaraan kan worden toegevoegd, dat het Hoofdbestuur de Vlaamsche Takken, bij de geleidelijke hervatting van hun werkzaamheden, steeds met raad en daad heeft bijgestaan: o.m. door het vrijstellen van de afdracht der eerste jaarlijksche bijdragen, de kostelooze toezending van Neerlandia en vele andere propagandamiddelen enz. en nooit een gelegenheid liet voorbijgaan om aan te dringen op een spoedige wederoprichting van Groep Vlaanderen en het afvaardigen, naar het Hoofdbestuur, van vertegenwoordigers dezer Groep. Toen later, wegens het uitblijven der heropleving van Tak Antwerpen, ook de verkiezing van een Groepsbestuur nogmaals moest worden verdaagd, stelde het Hoofdbestuur zelf eenige Vlaamsche raadgevende Hoofdbestuursleden aan, welke keuze, om redenen van practischen aard, door Tak Brussel b.v. niet onverdeeld kon worden goedgekeurd.
Bij het te berde komen van de gevallen betreffende de Nederlandsche School te Brussel en Dr. Tack bleek kort daarop nogmaals tot welke betreurenswaardige gevolgen het gebrek aan werkdadige voeling tusschen Noord en Zuid kon leiden. Thans, nu Groep Vlaanderen, evenals vóór den oorlog, volgens de statuten, in den schoot van het Hoofdbestuur is vertegenwoordigd, voert weer een grootnederlandsche weg van Vlaanderen naar Holland en omgekeerd. Wil men den weg steeds breeder en hechter maken dan vermijde men van weerszijden alles wat het vertrouwen kan schokken of aanleiding kan geven tot misverstand. Zelfs de schijn, dat het A.N.V. een uitsluitend ‘Hollandsche’ vereeniging zou zijn met uitloopers in Vlaanderen, Zuid-Afrika en Indië, moet angstvallig worden teniet gedaan; kleinigheden als het destijds onder het hoofdje ‘Holland op zijn best’ verschenen stukje, waarbij een voorsprong van de Rotterdamsche havenbeweging op de Antwerpsche als een Nederlandsche onderwinning werd voorgesteld, zetten meer kwaad bloed dan men benoorden Esschen misschien vermoedt. Het Algemeen Nederlandsch Verbond, wil het in Vlaanderen ooit zijn voor-oorlogschen bloei terugvinden, weze dus voor alles, het kan niet genoeg worden herhaald, het cultureele verbindingsteeken tusschen gelijkwaardige en gelijkberechtigde loten van denzelfden Nederlandschen stam.
Brussel, Aug. 1923.
M.J. LIESENBORGHS.