Uit 't (nu niet meer bedreigde) Zuiden.
Ik toefde eenige dagen in 't oude stadje Valkenburg, in t zuiden van Limburg. Zijn er - in 't voorbijgaan gezegd - nog uitgaande Nederlanders, die 't lieve Geuldal niet kennen, laat ze dan niet verzuimen de schade in te halen.
Jammer, dat 't er niet meer zoo goedkoop is als een paar tientallen jaren geleden, toen men als pensiongast f 2.25 daags betaalde en toen bij 't ontbijt de welgevulde schaal met eieren voor U stond.
Op een dag in mijn Pension groote drukte! De twee groote eetzalen toebereid om aan 'n 250 jongelui een eenvoudigen maaltijd aan te bieden.
Ze naderden: een lange stoet met trompetten voorop en begeleid door hun onderwijzers (geestelijken), 't waren kweekelingen van de normaalschool te Mechelen aan de Maas, dicht bij de Hollandsche grens.
Straks hoor ik, op mijn bovenkamertje gezeten, het gegons van vele stemmen in de eetzaal, de maaltijd met 't halffleschje bier wordt genuttigd en daarna klinken de liederen - alles heel beschaafd en ordelijk.
Welke liederen? Vele mij onbekend maar.... geen enkel Fransch lied. Wel 't ‘Wilhelmus’ en ‘Limburg is mijn vaderland’, met geestdrift door de jongensstemmen aangeheven.
't Was voor mij een aangename verrassing en ik dacht: zietdaar 'n 250 jonge menschen, aanstaande opvoeders van 't opkomend geslacht, die hunne plaats in de gelederen van den Dietschen stam wel goed zullen innemen.
Ik maakte een praatje met een der geleiders, die mij welwillend te woord stond, sprak hem van mijn verrassing en ook van 't Alg. Ned. Verb. Maar alles heel kort, te kort, want de seinen klonken; de troep stelde zich weer in beweging.
‘Er is geen enkele Waal bij,’ zei de geleider met een zwaai van z'n arm en.... hij zei 't met zekeren trots.
Maastricht.
v.L.