Het Belgisch misbaar.
Mijne bezigheden brachten mij in het begin van Juli te Hannover. Het spreekt vanzelf, dat ik van deze gelegenheid gretig gebruik maakte om onzen goeden vriend Hyppoliet Meert te bezoeken. Ik trof hem aan in zijn gezellig kantoor, dat den indruk gaf van veel omvattenden arbeid op velerlei gebied. Het deed mij genoegen hem, den grooten man van het A.N.V., weer eens de hand te kunnen drukken en hem zoo opgewekt en gezond te zien. Natuurlijk liep ons gesprek over de Herdenkingsfeesten te Dordrecht en over al wat daar gesproken was, vooral over de hulde, die den stichter van het A.N.V., in zoo ruime mate, gebracht was. De Belgische boosheid over de, vermeende, aanwezigheid aan den feestmaaltijd van twee ter dood veroordeelde Vlamingen werd evenmin vergeten, doch alleraardigst was de uitroep van den heer Meert: ‘En, het mooiste is, dat ik niet eens ter dood veroordeeld ben!’ Hij liet mij een Vlaamsch blad zien, waarin uitdrukkelijk verklaard werd, dat niet Hyppoliet Meert, doch diens neef, Leo Meert, die zich veel meer op politiek terrein bewogen had, de ter dood veroordeelde was. Hyppoliet Meert had zich al heel spoedig uit den politieken strijd teruggetrokken.
Amsterdam, 18 Juli 1923.
S. VAN LIER Ez.