Vlaanderen en de Nederlandsche stam.
Een inleidend woord.
Wat de Nederlandsche stam en het A.N.V. als orgaan daarvan kunnen doen om, in het Vlaamsche land, de stamgedachte en het stambewustzijn te verstevigen en verder te ontwikkelen?
Een - naar den uiterlijken vorm althans te oordeelen - vrij onnoozele vraag, waarop echter, bij nadere overweging, niet zoo makkelijk kan worden geantwoord als velen, die minder bekend zijn met de plaatselijke en andere toestanden en-verhoudingen, het zich misschien voorstellen.
Vlaanderen en de Nederlandsche stam, schreef ik hierboven. Het had evengoed kunnen zijn: de Nederlandsche stam en Vlaanderen, want niemand in het Vlaamsche land stelt zich de samenwerking op stamgebied, tusschen Noord en Zuid anders voor dan als een wisselwerking tusschen gelijkwaardigen en gelijkberechtigden. Dit weze hier in de allereerste plaats voorop gezet ten einde veel misverstand, door het uitgaan van verschillende standpunten, te vermijden.
Het dient als een grondwaarheid te worden beschouwd dat alle leden van den Nederlandschen stam, waar zij zich ter wereld ook mogen ophouden, even goede Nederlanders, in den breedsten zin van het woord, kunnen zijn. Een stambewuste Vlaming of een dito Zuid-Afrikaner hebben dezelfde waarde, voor de algemeene Nederlandsche gedachte, als een van het stambelang overtuigd bewoner van het huidige koninkrijk Nederland. En wat voor de menschen geldt moet ook in den schoot van het A.N.V., voor de groepen waar zijn. Het A.N.V. mag niet wezen een ‘Hollandsche’ vereeniging met eenige uitloopers in Vlaanderen, Zuid-Afrika, Oost- en West-Indië; het moet zijn een ware ‘commonwealth’ van den Nederlandschen stam.
Het komt ons, in Vlaanderen - laat ons hopen ten onrechte - voor, dat deze allereerste voorwaarde door het in Nederland gevestigde Hoofdbestuur wel eens over het hoofd wordt gezien; de indruk, gegrond of ongegrond, bestaat nu eenmaal in Vlaanderen en is, meen ik, een der redenen waarom, in de Noordelijke provinciën van België, zoovele stambewuste Vlamingen en ook algemeen Nederlandsch voelende Hollanders, nog steeds buiten de A.N.V.-beweging staan. Vlaanderen wil naast Holland, doch niet ‘onder’ Holland staan en, omgekeerd, wil het Holland, zonder eenige aanmatiging, alles aanbieden wat de grootheid en de schoonheid uitmaakt van de Vlaamsche ziel.
De vraag, in den eersten volzin van dit stukje gesteld, diene dus aangevuld met de woorden: ‘En wat kunnen Vlaanderen en het A.N.V. in Vlaanderen doen om, in Noord-Nederland, de stamgedachte en het stambewustzijn te verstevigen en verder te ontwikkelen?’
Daar de bedoeling vooropstaat een klare voorstelling te wekken van de stambeweging en de wijze, waarop zij kan worden gediend, zou een antwoord als: ‘Het A.N.V. ijvert voor de verspreiding van de Nederlandsche taal en cultuur’ als zijnde zeer vaag en ten eenenmale onvoldoende, van de hand mogen worden gewezen. Daarom is het noodig vraag en antwoord zoodanig te splitsen, dat zij aan de werkelijkheid kunnen worden getoetst. ‘Wat?’ en ‘Hoe?’ spelen daarbij de hoofdrol, daar de vragen kunnen luiden:
Wat kan de Nederlandsche stam voor Vlaanderen en wat kan Vlaanderen voor den Nederlandschen stam doen?
Van welken aard dient de verhouding A.N.V.-Vlaanderen en omgekeerd te zijn?
Hoe kunnen de groepen en takken elkaar daarbij helpen?
Hoe stelt men zich de werkwijze en de middelen voor om dat doel te bereiken?
Wat dient, in ieder geval, te worden vermeden?
Ziedaar een aantal punten, welke, in verband met de toekomst van onzen stam, ongetwijfeld iets meer dan een gewone, oppervlakkige overweging verdienen. Zij worden thans, in Vlaanderen, door de besturen der takken, welke hun werkzaamheden hebben hervat, bestudeerd om binnenkort, in een algemeene vergadering van het groepsbestuur, uitvoerig te worden besproken.
In een volgend nummer van Neerlandia hoop ik gelegenheid te mogen vinden om al deze vragen, van een Vlaamsch standpunt gezien, eenigszins in een algemeen Nederlandschen zin toe te lichten.
M.J. LIESENBORGHS.
Brussel, Juli 1923.