tijd bewust naar voren treedt, maar bij de overtuigde Grootnederlanders doet zij haar invloed gelden, zonder dat men dat steeds beseft. Een ding dient men hierbij niet te vergeten, ons Grootnederlanderschap is geen neiging tot uitbreiding van ons machtsgebied.
Wij herinneren ons hoe dwazen indruk het op ons maakte, toen in den aanvang van den grooten oorlog, een geestdriftig Grootnederlander, in wiens staatkundig denken de drang tot daden was geworden tot een wil tot macht, met het denkbeeld aan kwam zetten van de verwarring gebruik te maken, voor een bezetting en aanhechting van Belgisch Vlaanderen. Wij weten niet, al betwijfelen wij het, of iemand deze uitlating ernstig heeft opgevat, wel weten wij, dat het ten eenenmale ondenkbaar is, dat voor een dergelijk plan in Nederland steun zou te vinden zijn, zelfs bij de meest nationaal gezinden.
Zijn wij nu een uitgedoofde natie, omdat wij niet met dergelijke middelen ons willen verrijken? Wederom, wij ontkennen dit ten stelligste. Wij weten zeer wel, dat voorshands volken, die hun onafhankelijkheid op prijs stellen, in menig geval geen andere keus hebben, dan b.v. de Belgen in 1914. En indien - er zijn helaas verschijnselen te over, die daarop wijzen - de neiging om niet slechts Gods water maar desnoods ook vreemde troepen over den Nederlandschen akker te laten loopen in ons land bedenkelijk sterk is, dan is dat inderdaad een bewijs van een hoogst ernstige verslapping, die zeer veel gelijkt op gebrek aan wil om te leven.
Mede aan ons de taak, om tegenover deze neiging zich voor de wolven tot schaap te maken, de gedachte levendig te houden, dat slechts zij recht op leven hebben, die bereid zijn hun leven te verdedigen tegen een aanslag daarop.
Dat men streeft naar de schepping en versterking van andere weermiddelen dan de militaire is volstrekt begrijpelijk en het verschil van meening over de waarde der reeds aanwezige of weldra te wachten weermiddelen van dezen aard, is op zichzelf geen bewijs van gebrek aan den wil tot verweer aan de eene zijde, van de neiging macht te plaatsen boven recht, aan den anderen kant. Wij zouden niet graag beweren, dat alle aanhangers van militaire weerloosheid hun beweegredenen ontleenen aan dit verschil van inzicht. Hier werkt zeer stellig mee, de verslapping van nationaal besef, die het masker opzet van een hoogere zedelijkheid.
De aanwezigheid zelfs van een vrij groot aantal dezer Nederlanders met verslapten wil tot verweer, is ongetwijfeld een gevaar, maar een bewijs, dat wij een uitgedoofde natie zijn is daaraan niet te ontleenen. De eerste dagen van den grooten oorlog hebben bewezen dat ook bij de in beginsel en opzettelijk weerloozen de natuur sterker is dan de leer Het is weliswaar in hooge mate bedenkelijk dat slechts wanneer de nood aan den man komt, deze neiging zich doet gelden, omdat het dan veelal te laat is. Maar de omstandigheid, dat zich dan de wil tot handhaving althans uit, bewijst, dat het besef der noodzakelijkheid daarvan nog aanwezig is.
Andere dan Nederlandsche Grootnederlanders vergeten wel eens, dat de nationale wil tot leven en zelfhandhaving, zich ook op andere wijze uit, en uiten moet. Men bedenkt niet steeds, dat ook wij hebben te worstelen met tal van vraagstukken, die ons eigen leven als natie aangaan, en bedreigen. Onze koloniale taak, stelt ons herhaaldelijk voor moeilijkheden van dezen aard. En wanneer wij deze taak naar behooren vervullen, dan doen wij, bewust of onbewust, Grootnederlandsch werk.
Dit ontlast ons natuurlijk niet van den plicht te doen blijken van den wil, ook ander dan dat werk te doen. De Nederlandsche wetenschapsmannen, die door hun werk voor een groot deel ons aanzien in de wereld bepalen, kunnen aan de Grootnederlandsche gedachte nadeel berokkenen, door hun schrifturen uitsluitend in een andere dan de Nederlandsche taal openbaar te maken. Maar als zij op deze wijze in Grootnederlandschen zin te kort schieten, dan is het omdat zij hun Nederlandsche werk niet in Nederlandschen zin verrichten.
De Nederlanders zijn in den Grootnederlandschen beschavingsoorlog geroepen tot het werk achter het front. Vlamingen en Zuidafrikaners, de Nederlanders in den vreemde ook, zijn daarentegen te vergelijken met de soldaten in de loopgraven. Zij bijten het spits af, maar om hun dat mogelijk te maken, dienen hun de wapens en de ammunitie, de middelen tot versterking der loopgraven en de kennis, die het verkennerswerk oplevert, te worden verschaft, door hen, die in het betrekkelijk veilige kerngebied de gelegenheid hebben, zich aan de vervaardiging en de verwerving daarvan te wijden.
Maar dat dient dan ook te geschieden.
Wanneer straks een of andere vorm van Nederlandsch Hooger Onderwijs in Gent tot stand komt, dan is aan ons de taak om ervoor te zorgen, dat Nederdandsche studieboeken onder het bereik der studenten komen, dan zullen wij juist in het feit, dat Nederlandsch en Fransch Hooger Onderwijs zich aan dezelfde hoogeschool met elkaar kunnen meten, de verplichting moeten ontleenen, om de kansen van het Nederlandsche Hooger Onderwijs te vergrooten, zij het door aanvulling van de boekerijen, of door het inrichten van vacantieleergangen en dergelijke aansluitend aan het Hooger Onderwijs in Gent, voorzoover dat niet volledig in onze taal wordt gegeven.
Nederlandsch Grootnederlandsch werk is in groote hoeveelheden nog te verrichten. Wij ontkennen niet, dat wij van Nederlandschen kant dikwijls te kort schieten, nog veel minder beweren wij, dat dit verzuim ons niet zwaar zou moeten worden aangerekend, omdat niet aan ons, maar aan anderen het moeilijkste deel van het werk is opgedragen. Maar wel verdient het de aandacht tegenover de bedenkingen te dien aanzien geuit, dat men de Grootnederlandsche zaak bevordert, indien men er toe bijdraagt, dat Nederland zijn eigen taak goed vervult.