[Nummer 8]
Zelfvernedering.
Reeds een paar maanden doet het gerucht de ronde, dat het tooneelgezelschap van Dr. Royaards ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig regeeringsjubileum onzer Koningin op 6 September een feestvoorstelling zal geven in den Stadsschouwburg te Amsterdam en daarvoor de keuze gevallen is op het Engelsche stuk Mijlpalen.
Persoonlijke en vereenigingsprotesten hebben tot heden geen tegenspraak van ambtelijke zijde uitgelokt, zoodat thans wel moet worden aangenomen, dat de toonaangevende Nederlanders er niet tegen opzien, en dat nog wel bij een zoo bij uitstek nationale betooging, hun eigenwaarde weer eens te grabbelen te gooien.
En weer geschiedt dat in de stad van Vondel en Rembrandt, weer zal er een Bernard Canter noodig zijn om voor den aanvang van dit uitdagend spel van minachting der vaderlandsche kunst hopeloos te trachten, de beleediging te wreken. Want toen de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, bij haar 40-jarig bestaan haar naam de grootste oneer aandeed in gelijken zin als nu bij een Koninklijk zilveren jubileum in de bedoeling ligt, heeft het tooneelminnend Amsterdamsch publiek ook een vreemd stuk geslikt als feestgave en door zijn houding meegewerkt aan het kleineeren van de Nederlandsche natie. Het was toen even kleinmoedig door den moedigen kleine niet toe te juichen maar van het verhoog te laten sleuren.
Deze deed toen verkeerd, zeker - ook door voor eigen parochie te preeken, evenals het nu, vreedzamer, Frederik van Eeden heeft gedaan. Zij hadden het in het algemeen voor de Nederlandsche tooneelschrijvers moeten opnemen, maar de afkeuring van de onvaderlandslievende daad van den heer Royaards, eeredoctor in de Nederlandsche letteren, is er niet minder gewettigd om.
Het is niet aan ons om te bepalen, welk Nederlandsch tooneelspel dan wel voor deze feestvoorstelling het meest in aanmerking zou komen. De uitvlucht, dat de tijd te kort was om een goed Nederlandsch stuk, hetzij klassiek of modern, in te studeeren, kan moeilijk ernstig worden opgenomen. Men wist toch jaren te voren, dat deze vaderlandsche jubeldag ‘bij leven en welzijn’ zou aanbreken. De Delftsche studenten hebben het weten klaar te spelen een oorspronkelijke openluchtvertooning ter viering van hun 15de lustrum in elkaar te zetten in zeer korten tijd, en de Nederlandsche en Vlaamsche kunst vonden elkaar daarbij op verheffende wijze, zoodat de ‘moraliteit’ Grootnederlandsche beteekenis kreeg.
Was het zilveren regeeringsjubileum onzer Koningin, die in alles wat goed Nederlandsch is, haar volk tracht voor te gaan, te onbeteekenend om onze eigen scheppende en beeldende kunstenaars tot een eigen grootsche vertooning te bezielen?
Wie ontzien en geëerd wil worden, beginne met zich zelf te ontzien en te eeren, heeft Emants eens gezegd.
Zij, die in dezen verantwoordelijk zijn, hebben dit beginsel op zeer laakbare wijze veronachtzaamd en zullen ons aanzien tegenover het buitenland onberekenbare schade berokkenen, tenzij alsnog de Mijlpalen verzet worden.
Zoo niet dan zal 6 September een nieuwe mijlpaal zijn op den weg der zelfvernedering, die tot zelfvernietiging leidt.
Met instemming maken wij nog melding van het adres van den Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers, dit voorjaar gezonden aan den Gemeenteraad van Amsterdam, waarin uitvoerig wordt betoogd dat bij de benoeming van een vasten bespeler van den Stadsschouwburg een waarborg moet worden gesteld, dat ook aan oorspronkelijke stukken van Nederlandsche levende schrijvers aandacht moet worden geschonken.
Terecht werd daarin opgemerkt, dat het weren van den Nederlandschen tooneeldichter uit den Stadsschouwburg hoogst schadelijk is voor ons aanzien in binnenen buitenland en dat de zware strijd, die onze taal in Zuid-Afrika en België te voeren heeft, nooit op meer verheven wijze van Nederlandsche zijde kan worden gesteund dan door metterdaad te bewijzen, dat de Nederlandsche tooneelletterkunde werken van groote beteekenis heeft opgeleverd.
Zoo ooit, dan behoort bij een Regeeringsjubileum de goede eigen kunst voor te gaan.