Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Goed Nederlandsch werk.Belofte maakt schuld. Wij hebben in ons vorig nummer met een enkele opmerking de aandacht gevestigd op het uitnemende welslagen van den eersten der reeks Zuidafrikaansche studentendagen. Wij hebben gezegd, dat wij daarop nog even terug wilden komen. De zaak verdient het. Wie deze dagen heeft meegemaakt, zal hebben bespeurd, dat wij in deze richting werkende, het besef van samenhoorigheid grootelijks kunnen versterken. Het samenzijn van ver uiteenwonende stamgenooten verdiept het inzicht in de kracht der gelijkgezindheid, omdat daardoor het besef wordt verlevendigd, dat verschillen in opvatting en levenshouding tusschen hen veelal worden bepaald door omstandigheden, en niet door eigen bedoeling. In de Zuidafrikaansche jongelingschap werden de met hen verkeerende Nederlanders eraan herinnerd, dat zij onder soortgelijke omstandigheden waarschijnlijk in zich de hoedanigheden zouden hebben ontwikkeld, die hun in deze jongelui aantrekkelijk voorkwamen. En omgekeerd, moeten deze studenten de opmerking hebben gemaakt, dat hetgeen hun min of meer vreemd voorkwam in de Nederlanders, met wie zij in aanraking komen, voor een zeer groot deel verklaring vindt in de omstandigheden, waaronder deze Nederlanders leven, van klimaat, verleden en dergelijke. Professor Casimir heeft in zijn rede bij de ontvangst op het Departement van Onderwijs er de aandacht op gevestigd, dat wij Hollanders, als wij in Zuid-Afrika komen, soms den indruk krijgen, als leefden wij te midden van onze voorouders uit de zeventiende eeuw. De studenten uit Zuid-Afrika, hier in Nederland studeerend, krijgen daarentegen gelegenheid, hun eigen beschaving te toetsen op de wijze, waarop wij dat doen bij de studie der klassieken. Zij zien voor zich ontwikkelingsmogelijkheden en onze fouten zijn voor hen, zooals een schip op het strand een baken voor de scheepvaart vormt, een waarschuwing, die hen, als ze in hun mooie land zich wijden aan hun maatschappelijke taak, bij hun cultuurbouwend werk, gevaren zal doen vermoeden, waaraan ze achteloos voorbij zouden zijn gegaan, indien hier daardoor hun aandacht niet was getrokken. Dagen als deze zijn vooral van belang, omdat ze jonge menschen met groote ontwikkelingsmogelijkheden brengen in beschaafden kring. Dat is een der schaduwzijden van het studentenleven in den vreemde, dat de vreemdeling eigenlijk alleen of althans vooral in aanraking komt met personen van vrij beperkte ontwikkeling. Voor beide partijen is dat te betreuren, voor den bezoeker, omdat hij iets mist, dat hij thuis had en veelal geneigd zal zijn uit het beschavingspeil van zijn omgeving een slotsom te trekken voor geheel het volk; voor het volk, dat gastvrijheid verleent, omdat een dergelijk oordeel over den beschavingsgraad en over de ontwikkeling van het ontvangende volk onbillijk is. De medestudenten uit het land zelf kunnen maar voor een deel een tegenwicht vormen voor deze tot te lage waardeering leidende omstandigheden, omdat jonge most nu eenmaal anders zich gedraagt dan belegen wijn, ook al is het gewas nog zoo goed. Wij hebben dus een onmiskenbaar belang bij dagen als deze. Ze dragen er toe bij, dat men ons naar waarde aanslaat, ze geven ons gelegenheid ons volk van den besten kant te doen kennen aan jonge menschen met een voor indrukken zeer ontvankelijk gemoed. Ze bieden ons cen kans tot onwillekeurige propaganda voor de Nederlandsche beschaving, ze geven ons gelegenheid iets te schenken, dat waardeering vinden zal. Een der jongelui, de heer Malherbe, duidde dat aan, bij zijn uiting van hartelijken dank op Voorlinden, toen hij een vergelijking trok tusschen zijn gastvrouw en gastheer, den heer en mevrouw Loudon, en zijn ‘ploerterij’, zooals dat nog steeds in de studententaal heet, en hij getuigde, dat de herinnering aan dagen als deze weer boven zal komen in later dagen. Dan zal er een vriendelijke gedachte worden gewijd aan ons volk, die zal worden overgedragen aan kinderen en kindskinderen. Minister De Visser heeft zeer goed werk gedaan, door deze jongelui te ontvangen en hun de gelegenheid te geven tot kennismaking met Nederlanders van aanzien en beteekenis in ons land, door met de studenten gast te zijn op den tweeden dag. De regeling was in goede handen en de drie ontvangende vereenigingen (Algemeen Nederlandsch Verbond, Nederlandsch Zuidafrikaansche Vereeniging en Nederlandsche Studentenorganisatie) hebhen eer van hun werk. Uit dezen eersten dag zullen andere voortvloeien; wij hebben de vorige maand reeds verteld, dat enkele uitnoodigingen de jongelui bereikten en, als is er dan wellicht niet overal in den lande een man met zooveel liefde voor de studeerende jongelingschap en met zooveel gezag, als hier professor Casimir, al kan niet elke stad hun toonen, wat mevrouw Kröller in haar prachtige verzameling kunstwerken hun den eersten middag reeds kon laten zien, al bewijst niet steeds een der ministers der kroon hun de eer van een ontvangst en een hartelijk gemeenzaam gesprek als hier minister De Visser, ook elders zullen ze kennis kunnen maken met het beste, dat de Nederlandsche beschaving heeft aan te bieden, ook elders zal hun gelegenheid kunnen worden geboden indrukken op te doen van blijvenden aard. De buitenlandsche studenten in ons land zijn zoo weinig talrijk, dat dergelijke ontvangsten mogelijk zijn en het spreekt van zelf, dat die allereerst goede gevolgen beloven bij degenen, die in onze huiselijkheid kunnen worden opgenomen, omdat ook de kinderen hen verstaan en zij wederkeerig de hoop van Nederland. Dat de Afrikaners daarvoor vóór de Vlamingen aan de beurt kwamen, spreekt wel vanzelf; voor hen is de band met het eigen thuis zooveel meer gerekt, maar wij willen toch niet nalaten de hoop uit te spreken, dat ook voor de Vlamingen, die de Nederlandsche hoogescholen bezoeken, een dergelijke gelegenheid zal worden geschapen. Voor hen is het wellicht nog meer noodig, omdat bij hen in het eigen land de indruk wordt gewekt van Nederlandsche minderwaardigheid op het stuk van beschaving. Wie helpt die indrukken te verzwakken en uit te wisschen, doet goed Nederlandsch propagandawerk,Ga naar voetnoot1) draagt bij tot verlevendiging van het begrip voor ons, tot verhooging van ons aanzien, toont zich een goed lid van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Het is niet alleen uitgestelde winst, die daardoor wordt beloofd. Er is onmiddellijk gewin. Wie dit propagandawerk doet, toont onze beschaving van haar besten kant, vergroot en verdiept eigen kennis van de uitingen dezer beschaving èn om zijn propaganda den goeden indruk te doen maken èn door de wijze, waarop de gast de dingen ziet. Hij zal ons dikwijls bewust maken van een voorrecht, dat wij als iets vanzelfsprekends hebben aanvaard; hij zal soms ons een nieuwen kant der dingen toonen, die ons was ontgaan. De gasten kunnen ons sterken, de zwakken onder ons vooral behoeven dat maar al te zeer, in dat geloof in eigen beschaving, dat van welhaast elken Franschman een zoo voortreffelijk propagandist voor zijn beschaving maakt. Minister Van Karnebeek heeft in zijn rede aan tafel in Dordrecht gezegd: ‘wij staan wellicht aan het begin van een nieuwe periode, waarin niemand weet wat Nederlands rol zal zijn.’ Wat die rol ook worden moge, wij zullen die alleen kunnen vervullen, indien wij gelooven in ons zelf, in de macht van onze eigen beschaving, in de kracht van dit wapen, dat niemand wondt, maar onszelf sterk maakt. Daarom moet elke gelegenheid worden aangegrepen, om ons geloof daaraan te verstevigen en propaganda van de soort als de studentendagen ons nopen te maken is daarvoor bij uitstek geschikt. |
|