Neerlandia. Jaargang 27
(1923)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDietsche Kantteekeningen.Toetssteen.Hierachter vindt men een verklaring door den heer Omer Wattez aan een vertegenwoordiger van Het Laatste Nieuws gegeven over de hervatting van het Verbondswerk in Vlaanderen. Die verklaring spreekt voor zich zelf; als wij daarvoor toch ook hier even de aandacht vragen, is het, omdat in die opmerkingen nog eens voor de al te angstvalligen in het engere Nederland in het licht wordt gesteld, dat de strijd, tegen de Nederlandsche Beschaving in België gestreden, ‘zedelijk en kultureel’ wordt gesteund van elders. Dat is een nieuwe, duidelijke aanwijzing van een, die het weten kan, dat wij in Nederland ons niet van den door ons zelf gekozen weg behoeven te laten dringen, - neen, niet mogen laten dringen - door het luid geschreeuw dergenen, die ons willen nopen de Vlamingen in hun strijd voor hun taal, die de onze is, alleen te laten ‘voortplodderen’. De staatkunde in engeren zin komt niet in het spel, als wij weigeren de Vlamingen in den steek te laten, die pogen Nederlandschen beschavingsgrond te behoeden voor afkalven in het onrustige water, waar twee beschavingsstroomen elkaar ontmoeten. Over de wijze, waarop zij in hun land bij dit werk de politiek te pas willen brengen, blijft natuurlijk de beslissing aan hen. In den kamp daarover kan ons Verbond zich niet mengen, zonder te zondigen tegen zijn eigen statuten. Ook de groep Vlaanderen onthoudt zich van elke bemoeienis van dien aard met ons. Het pionierswerk, dat de Vlamingen doen, wekt een volstrekt begrijpelijke ergernis bij de voorstanders van een algeheele opslorping van België door de Fransche beschaving. Als die ergernis zich ook richt tot het Verbond, richt zij zich dus aan het juiste adres; wanneer die evenwel staatkundige bedoelingen toeschrijft aan het Verbond, zondigt zij bewust of onbewust tegen de waarheid. Het is goed, dat de heer Omer Wattez daarop nog eens in Brussel zelf licht heeft laten vallen. * * * | |
Tweeërlei standpunt.De burgemeesters van Gent en Antwerpen hebben door verklaringen in den gemeenteraad een twistgesprek gevoerd, waaruit blijkt, hoe het taalvraagstuk een rol speelt in allerlei andere. Mag men den inlichtingen, die den heer Van Cauwelaart gewerden, vertrouwen schenken, dan werd Gents trouw aan de Fransche beschaving, dat wil zeggen, die van het ambtelijke Gent, gebezigd, als middel om aan de haven Fransch verkeer te verschaffen, dat anders wellicht over Antwerpen zou gaan. De Antwerpsche burgemeester verwierp terecht elke gedachte aan soortgelijk verweer; het zou, indien hij er anders over dacht, trouwens niet hebben gebaat, want het is uitgesloten, dat ambtelijk Nederland zich in eenig opzicht zou willen mengen in binnenlandsch Belgisch geschil. Integendeel, het geval Tack wekt veeleer den indruk van de neiging hier eigen recht te verkorten, uit vrees dat ook maar de schijn zou worden gewekt van partijkiezen in een Belgisch geschil. * * * | |
Waarom?In Davos is een Nederlandsche kring opgericht. Gezelligheid, lezingen, muziekuitvoeringen, onderlinge steun en godsdienstoefeningen staan op de werklijst. Middellijk steunt men door een dergelijke vereeniging natuurlijk het Nederlandsche stambelang. Dat wekt verheuging. Als de indruk uit de dagbladberichten juist is, dan heeft evenwel deze kring nagelaten, met zoovele woorden uitdrukking te geven aan het voornemen, ook onmiddellijk Nederlandsch stambelang en stambewustzijn te dienen. Waarom? Wanneer krijgt het A.N.V. bericht, dat Davos zich als afdeeling heeft aangesloten? | |
[pagina 79]
| |
Dom sprookje.Een der in het Fransch geschreven bladen van Brussel had in zijn verslag van de vergadering van den Senaat van 6 Maart j.l. beweerd, dat de heer Seeliger het aantal buitenlandsche studenten aan onze hoogescholen op 77 ten honderd schatte. Het bericht op zichzelf deed den heer Seeliger onrecht, hij sprak over de studieboeken. Al heeft de oorlog er toe geleid, dat het Nederlandsch heel wat meer gelezen wordt, vooral in de landen van Midden-Europa, waar men tusschen 1914 en 1918 de inlichtingen, die de censor onthield aan de oorlogvoerende volken, in Nederlandsche bladen poogde te vinden, het is er ver vandaan, dat zoovele buitenlanders aan onze wetenschappelijke instellingen heil zoeken. Voor onze beschaving zouden wij niet beter kunnen wenschen, dan dat de bewering, aan den heer Seeliger toegedicht, juist was; hij zou er een pleidooi mee hebben geleverd voor een zoo snel mogelijke vernederlandsching van Gent, dat natuurlijk allerminst in zijn bedoeling lag. Daar evenwel ook domme onwaarheden soms een taai leven hebben, heeft het Hoofdbestuur van het A.N.V. zich tot de rectoren onzer universiteiten en hoogescholen gewend met een vraag om inlichtingen, die terstond werd beantwoord. Men heeft over dit antwoord reeds een en ander kunnen vinden in de dagbladen, die van den uitslag dezer rondvraag in kennis zijn gesteld. Ook hier willen wij het kort vermelden, in de hoop bijna dat deze cijfers als grondslag zullen kunnen dienen voor een latere vergelijking, waaruit blijkt, dat het aantal buitenlandsche studenten aan de Nederlandsche inrichtingen van hooger onderwijs geweldig is toegenomen sedert 1923! Van de ongeveer 1700 studenten aan onze oudste universiteit zijn nog geen twee procent vreemdelingen, van de in 1921-22 ingeschreven 1836 studeerenden in Utrecht waarschijnlijk nog minder; met uitzondering van enkele ingeschrevenen bij de godgeleerde faculteit uit den Palts en Hongarije, die op kosten van bepaalde stichtingen hier hun predikantsopleiding krijgen, zijn er bijna geen. Evenmin als in Leiden en Utrecht wordt in Groningen gevraagd naar den landaard der ingeschrevenen en ook van daar kon men geen nauwkeurige cijfers mededeelen; wel meldde de rector magnificus, dat van de 971 ingeschrevenen 942 geboren zijn in Nederland, Nederl. Indië of Suriname, tegen 18, die uit Zuid-Afrika kwamen, 4 die in Duitschland zijn geboren, 3 in België, 2 in Frankrijk, 1 in Engeland en 1 in Noord-Amerika. Hoevelen van deze schijnbare vreemdelingen Nederlanders zijn, is niet juist aan te geven, maar van enkelen staat althans vast, dat zij in den vreemde uit Nederlandsche ouders zijn geboren, die tijdelijk buitenslands vertoefden. In Amsterdam waren aan de Gemeentelijke Universiteit in de laatste 10 jaren 3508 studenten voor de eerste maal ingeschreven; daarvan waren 142 vreemdelingen, n.l. 2 Franschen, 23 Duitschers, 12 Engelschen, 61 Afrikaners en 2 Japanners; 3105 ingeschrevenen kwamen uit Nederland, 261 uit Nederlandsch Oost en West. Ook hier geldt van de in het buitenland geboren studenten, dat velen kinderen zijn van Nederlandsche ouders. Aan de Vrije Universtiteit zijn 289 studenten ingeschreven voor den loopenden leergang; daarvan zijn er 2 uit Zuid-Afrika, 3 uit België, 2 uit Hongarije en 1 uit Duitschland. Van de thans aan de Technische Hoogeschool studeerenden zijn slechts enkelen geen Nederlander, van de 360, die voor de eerste maal werden ingeschreven is er slechts één. De Handelshoogeschool te Rotterdam telt dit jaar 486 studenten, onder wie 5 Zuid-Afrikaners, 3 Belgen, 1 Hongaar en 1 Duitscher; van de nationaliteit der studenten (339 in getal) aan de Landbouwhoogeschool ingeschreven wordt geen aanteekening gehouden; indien er al vreemdelingen onder mochten voorkomen, is blijkens de mededeeling van den rector magnificus dit aantal ‘buitengewoon gering’, terwijl de rector magnificus der Veeartsenijkundige Hoogeschool kan melden, dat er onder de 141 ingeschrevenen geen enkele vreemdeling zich bevindt. Die cijfers zien er dus wel heel anders uit dan die van het blad, dat aan Seeliger de bewering toeschreef, als zouden 57% onzer studenten Duitschers zijn, 11% Engelschen en 9% Franschen. Wat nu de feitelijke opmerking van Seeliger betreft, die zich beriep op een mededeeling van den Gentschen hoogleeraar Couson om te betoogen, dat de studieboeken aan onze hoogescholen slechts voor 23% Nederlandsch waren en voor meer dan de helft Duitsch, welk bewijs is daaruit te putten tegen de Nederlandsche universiteiten? Het is mogelijk, dat deze verhoudingscijfers ongeveer juist zijn, al kan dit niet worden bewezen, omdat althans een zeer groot deel der hoogleeraren niet vraagt, van waar de student, die zich aan een examen onderwerpt, zijn kennis heeft vergaard. Er verscheen vóór den oorlog niet slechts in het Duitsche taalgebied meer op wetenschappelijk terrein dan in de Engelsche en Fransche taal, maar bovendien lezen Nederlanders nu eenmaal gemakkelijker Duitsch en ook Engelsch dan Fransch. Het feit op zichzelf; dat men aan onze hoogescholen kennis neemt van wetenschappelijke boeken uit het gebied van vier talen pleit stellig niet tegen onze hoogescholen, zoomin als de resultaten vergelijkenderwijs gesproken. * * * | |
Eigen en anderer oordeel.Terwijl een zeer deskundig Engelschman ter Luchtvaartconferentie te Londen, namelijk generaal majoor Sir W. Sefton Brancker, directeur der burgerlijke luchtvaart in een omgeving dus, die waarheid en waarde van zijn bewering vermocht te beoordeelen, zich op de meest lovende wijze uitliet over de Nederlandsche luchtvaart en de toestellen, die de Kon. Luchtvaart Maatschappij voor hare diensten gebruikt (Fokkervliegtuigen met Britsche motoren) vond de minister van koloniën het noodig bij een bestelling van vliegtuigen voor het leger in Ned. Oost-Indië de eigen vliegtuignijverheid voorbij te gaan. Daarvoor kan hij zeer goede redenen hebben gehad, al maakt het verweer van de leiding der Fokkerfabrieken den indruk, dat hier wel wat luchthartig een zoo ernstige beslissing is genomen. Erger is evenwel, dat de minister in zijn antwoord op een vraag van een Kamerlid niet wat voorzichtiger zijn woorden koos, zoodat in het buitenland de indruk kan worden gevestigd, waarvan de mededingers van Fokker natuurlijk niet nalaten zullen gebruik te maken, dat voor de bijzondere doeleinden, die het hier gold, de Nederlandsche fabriek geen geschikte toestellen kan vervaardigen. Dat is voor ons een bewijs, dat de minister of de ambtenaar, die zijn antwoord ontwierp, waarvoor de minister verantwoordelijk blijft, niet voldoende beseft, dat hier een zeer groot Nederlandsch belang op het spel stond. De uitlating van den Brit, die zoo vleiend sprak over de Nederlandsche luchtvaart en de Nederlandsche luchtvaarders, was niet als vleierij bedoeld en dus moge zij hier nog een plaatsje vinden: The Dutch are running a very efficient air service between Amsterdam and London. It is supported by government. They are using Fokker monoplanes with British Siddeley Puma engines and the standard of their regularity and safety is very high. I have always maintained that the Dutchman is going to make one of the best air pilots in the world, just as he was one of the finest sailors in the old days and I think this initial service bears me out.’ Het kan geen kwaad, als wij nog eens hooren, dat onze raseigenschappen ons voor bepaalde soorten van werk bijzonder geschikt maken. Van onze zeelieden geldt in menig opzicht nog, wat de Brit van hun voorgangers getuigde. Men denke maar eens aan de volstrekte betrouwbaarheid van den dienst van Vlissingen op Engeland, die herhaaldelijk de verbinding tot stand bracht in weersomstandigheden, waarin al de andere diensten den strijd opgaven. | |
[pagina 80]
| |
Onderscheiden.Een ietwat pijnlijk gevolg had de bloemententoonstelling te Gent. De Nederlandsche inzending, die een voortreffelijken indruk maakte, wekte bij de Vlamingen ergernis door het feit, dat uitsluitend Fransche opschriften waren gebruikt. Men heeft dit verontschuldigd als een gedachteloosheid. Wij achten het feit zelf en de verontschuldiging bewijs van een ergerlijk gebrek aan inzicht en besef van eigenwaarde. Juist in een stad als Gent, in een streek waar geen 2% der bevolking uitsluitend Fransch spreekt, kan onze taal rechten doen gelden. Het opzettelijk Fransche karakter, door de Belgische inrichters der tentoonstelling aan alle mededeelingen daarop en daarover gegeven, beteekende een miskenning van dit recht, zoo kras, dat het een uitdaging bijna mocht heeten. Hoewel het zakelijk enkel natuurlijk was, dat de tentoonstellers, die inzonden, om, in het belang van den Nederlandschen tuinbouw, daarvan een zoo goed mogelijk beeld te geven, zich bedienden van een wereldtaal, had reeds het tartend karakter van den opzet van de tentoonstelling den daar vertegenwoordigden Nederlanders (die, naar ronduit is erkend, zeer veel hebben bijgedragen tot het welslagen der ‘floraliën’) er toe moeten brengen, naast die wereldtaal ook de hunne te bezigen, de taal der bevolking van Gent en omstreken, die toch een groot deel der bezoekers leverde. Door dat na te laten, hebben de Nederlandsche inzenders koren gebracht op den molen der bestrijdes van onze taal in België. Dat was natuurlijk niet hun bedoeling en het feit, dat men, zij het ook rijkelijk laat, gepoogd heeft, die fout te herstellen door het aanbrengen van eenige Nederlandsche opschriften, levert daarvoor een duidelijke aanwijzing. Wanneer wij aan de leiding der Nederlandsche inzending het verwijt niet kunnen onthouden, dat zij in de kaart speelden der Gentsche inrichters, die opzettelijk braken met ‘de dwaze vertalingsmanie’, dan wil dat allerminst zeggen, dat wij de fout van deze laatsten niet nog veel bedenkelijker achten, omdat hier de bedoeling, onze taal voorbij te gaan, klaarblijkelijk voorzat. Door hun voorbeeld als gastheeren, verplichtten zij de gasten min of meer in hunne redevoeringen de taal te gebruiken, waarin zij werden toegesproken. Hier is in een deel der Nederlandsche pers een naar onze meening niet geheel billijk verwijt geuit. De gasten konden, tenzij zij de taal van den gastheer niet kenden, (zooals blijkbaar met de Engelschen het geval was) zich hoffelijkerwijs niet van een andere taal bedienen. Het gebruik van het Nederlandsch daar zou althans een opzettelijk strijdvaardig karakter hebben gekregen. Wij zouden dat zeer wel hebben kunnen waardeeren, het zou ook verklaarbaar en te verontschuldigen zijn geweest uit en met de uittarting der Gentsche inrichters, maar men mocht dit niet verwachten bij deze gelegenheid, daar het gold de belangen van den Nederlandschen tuinbouw te dienen tegenover een internationaal publiek. In de N.R. Ct. heeft de heer Ernst Krelage intusschen zijn spijt erkend, dat hij de gelegenheid, zijn eigen taal te spreken, op de bijeenkomst der Syndikale Kamer van Belgische Hofbouwers ongebruikt heeft laten voorbij gaan, dat belooft, dat die fout althans niet opnieuw zal worden begaan. * * * | |
Onze taal in België..Blijkens de volkstelling van 1920 is het aantal tweetaligen in België met 10,29% toegenomen, n.l. met 89.672 personen. Fransch alleen wordt gesproken: in 1920 door 2,855,835 inwoners. In 1910 bedroeg dit getal 2,533,334. Het getal uitsluitend Franschsprekenden groeide dus aan met 22,501, of op honderd inwoners 0.79 meer. Het getal uitsluitend Vlaamsch sprekenden bedroeg in 1920 3,187,073; bedroeg in 1910 3,220,662, was dus verminderd met 33,589 of 1.04 t.h. Natuurlijk is het getal uitsluitend Duitsch sprekenden tengevolge van het weggaan der Duitschers, veranderd. Het bedroeg in 1910 31,415, in 1920 16,879, dus 14,536 of 46.27 t.h. minder. Fransch en Vlaamsch werd in 1910 gesproken door 871,288 inwoners, in 1920 door 960,960. Het Laatste Nieuws wijst erop, dat van de uitsluitend Fransch sprekenden dezer statistiek eenige duizenden moeten worden afgetrokken, om een juist beeld te krijgen. Ook het cijfer der toeneming van de tweetaligen is naar dit blad doet uitkomen, min of meer misleidend. Wie den toestand van nabij kent, weet ook wel dat zeker de acht-tienden van de zoogezegde tweetaligen een ‘Franschken’ spreken van zulken aard, dat Franschen, bij het hooren ervan, haast om hulp roepen. Knechts en meiden, die van hun meesters een brokje Fransch opgeraapt hebben, oud-soldaten, die wat ‘kazerne-kultuur’ meegedragen hebben, herbergiers en winkeliers, die wel eens een vreemden klant moeten bedienen, laten zich graag als Franschkennend opteekenen. Anderzijds is de toeneming van de kennis van het Fransch een gevolg van de uitbreiding van het lager onderwijs. Toch pleit de toenemende kennis van Fransch stellig niet tegen de Vlamingen, al probeert de franskiljonsche pers den indruk te vestigen, dat dat zoo is. Zoomin als het feit, dat vele Nederlanders een of meer vreemde talen meer of minder slecht spreken. H.L.N. schrijft voorts. Het aantal totaal verfranschte Vlamingen in Vlaanderen is onbeduidend. Wij willen ons bepalen tot de opmerking, dat ruim drie millioen Belgen, voor wie het Vlaamsch de uitsluitende taal is, geen hoogeschoolonderwijs in hun taal kunnen krijgen, en dat ter zake van de burgerlijke rechtspraak het taalgebruik nog steeds niet is geregeld. De Standaard te Brussel wees onlangs wederom op de volstrekte noodzakelijkheid van een regeling op dit terrein, waar men te doen heeft met een soort van vrijheid, die verdrukt, terwijl de minister van Justitie weigert iets ter verbetering te doen. Het is duidelijk, dat veel meer dan de Walen, de Vlaamsche meerderheid van België dupe is van dit soort vrijheid. Aan uit de Ruhr terugkeerende detachementen is onlangs namens kroonprins Leopold een bloemtuil aangeboden met een enkel in het Fransch gesteld opschrift. Het Kamerlid Picard heeft naar aanleiding daarvan een vraag gericht tot den Minister van Oorlog, waarin het o.a. heet: De burgers de soldaten en de oud-soldaten in Vlaanderen zouden wel geneigd zijn zich te gaan afvragen, of in de genoemde regimenten dan geen Vlaamsche jongens meer dienen; de Vlaamsche vaders en moeders zouden wel verplicht zijn, te gaan overwegen of hun zoons maar | |
[pagina 81]
| |
alleen in aanmerking komen om in de pan te worden gehakt. Want de tijd, die ons intusschen van den oorlogsgruwel is gaan scheiden, is nog niet voldoende gevorderd dan dat de Vlaamsche bevolking reeds zou vergeten hebben, dat 80 ten honderd van de gesneuvelden en van de gekwetsten in Vlaamsche burgerhuizen, werkmanswoningen en boerengezinnen werden geboren. Daarom, Heer minister, ben ik zoo vrij u de vraag te stellen of het wellicht ook met uwe instemming is en met die van de Regeering, dat de leden van het Vorstelijke huis stelling zouden kiezen in de taalbeweging tegen de Vlaamschsprekende Vlamingen. Tot zoover de heer Picard. Juist het feit, dat het voor de meerderheid Vlamingen zijn, die dienst doen in het Ruhrgebied, is blijkens een brief, door ons Hoofdbestuur van Nederlandsche zijde uit Duitschland ontvangen, een groote belemmering voor de Nederlandsche beweging in Duitschland, omdat zij - zij het ten onrechte - mede aansprakelijk worden gehouden voor de bezetting van het Ruhrgebied.
* * * | |
Een taak.Te laat voor een uitvoerige bespreking in dit nummer had in Den Haag een Zudafrikaansche studentendag plaats, de eerste van een reeks door het Algemeen Nederlandsch Verbond ingericht. Hier zij slechts vermeld, dat deze eerste dag met schitterenden uitslag is bekroond. De rectoren van een tweetal onzer hoogescholen hebben tot de Afrikaners een uitnoodiging gericht tot een bezoek aan hun instellingen, die door het bestuur der Zuidafrikaansche studenten gaarne in overweging werden genomen. Zij waren sterk onder den indruk van de hun geboden gelegenheid ons volk thans te leeren kennen en de indrukken der gastvrouwen en gastheeren waren stellig niet minder aangenaam. Wij hopen aan dit bezoek een opstelletje te wijden in een volgend nummer, maar voor heden volstaan wij er mee onze leden op te wekken van de a.s. vacantie gebruik te maken voor Nederlandsche propaganda door den buitenlandschen studenten gelegenheid te bieden ons land te leeren kennen en in nauwer aanraking te komen met ons volk in zijn huiselijke beschaving dan het leven aan Universiteit en Hoogeschool vooral in de groote steden hun veelal mogelijk maakt. Den buitenlandschen studenten in het algemeen, maar vooral de Zuid Afrikaners en Vlamingen, die ten gevolge van taal- en stameenheid of verwantschap daarvoor meer ontvankelijk zijn. * * * | |
Helpt elkander!De Nederlandsche Bond in Duitschland heeft een beweging op touw gezet, om geld in te zamelen voor de noodlijdende Nederlanders in dit land. De werkloosheid neemt ook onder onze stamgenooten zoodanige verhoudingen aan dat men welhaast van een algemeene verarming mag spreken. De ondermijning van de stoffelijke kracht van den Neerlandschen stam ginds, het kan niet anders, zal ook leiden tot verslapping van het zedelijk weerstandsvermogen. Daarom willen wij hier gaarne met een enkel woord ertoe opwekken, dat de leden van ons Verbond in de vreugde over hun geslaagde herdenkingsdagen, hunne broeders in den nood gedenken. Velen duizenden Nederlanders gaat het slecht, zeer slecht, zoo blijkt uit een brief van den voorzitter der afdeeling Berlijn, Martinus Joh. Knoops, tevens lid van het dagelijksche bestuur van den Nederlandschen Bond in Duitschland. Zijn adres is: Berlijn S. 59, Kottbuserdamm 69. De goede verstaander zij gegroet! * * * | |
Onze schilders.Groote belangstelling was er voor een tentoonstelling van Nederlandsche kunst in Glasgow. Ook aan waardeering van ambtelijke zijde heeft het niet ontbroken. In Christiania heeft de Haarlemsche schilder Koster, die vroeger ook een aantal Nederlandsche schilders aan het Zweedsche publiek heeft voorgesteld, een tentoonstelling ingericht van werk van levende schilders, die een goed beeld schijnt te geven van onze kunst in deze dagen. In Parijs, zoo lezen wij in de N.R. Ct., zijn de Nederlandsche kunstuitingen talrijk, vooral de Tulpgroep heeft een goeden indruk gemaakt.
* * *
Herman Heyermans is benoemd tot eerelid van de Internationale Club voor Auteurs P(oets) E(ditors) N(ovelists), waarvan Galsworthy voorzitter is.
* * *
De Nationale Opera is in haar bestaan ernstig bedreigd. Haar heengaan ware te betreuren. Wellicht dringt dat door tot het bewustzijn van vele Nederlanders. door het dagbladbericht, dat den heer Koopman van Fransche zijde 50.000 gulden is geboden, als hij een Fransche opera wilde inrichten, 't geen hij geweigerd heeft. Nederland toone deze vaderlandslievende houding te waardeeren. * * *
Het letterkundig bijblad van de N.R. Ct. heeft verdienstelijk werk gedaan door een rondvraag onder de uitgevers over de oplaag van Nederlandsche werken. In het Maandschrift van Boekenvrienden was de indruk gevestigd, dat van Nederlandsche romans oplagen van 500 stuks werden gemaakt. De redactie van het blad had het kwaad verergerd door die bewering als bijna juist over te nemen. Uit de rondvraag van het Rotterdamsche blad blijkt nu, dat dit nergens naar lijkt. Van Herman Robbers' ‘De Bruidstijd van Annie de Boogh’ blijken meer dan 30.000 stuks te zijn gedrukt, evenzoo van A.S.C. Wallis' ‘Vorstengunst’. Brusses ‘Boefje’, is in 42.000 nummers vermenigvuldigd. De nieuwe romans van de Mij. voor Goede en goedkoope lectuur zijn in gemiddeld 3320 stuks verkocht, waarbij dan nog komt, de verkoop bij inteekening. De geheele verkoop van 75 werken van levende schrijvers bij dezen uitgever is 443.000, het gemiddelde aantal verkochte boeken dus bijna twaalfmaal zoo groot als de beweerde oplage. Wij doen slechts hier en daar een greep uit de cijfers, die bewijzen hoe dwaas de bewering was, die in het tijdschrift voor boekenvrienden kon worden neergeschreven.
* * *
Na Oostenrijk heeft thans ook Albanië in den persoon van den heer Hunger een Nederlander aangewezen gezien als financieel raadsman.
* * *
De lector voor de Nederlandsche taal aan de Berlijnsche universiteit Dr. van den Kerckhove heeft zich verleden jaar tot enkele Nederlandsche uitgevers gewend met een verzoek, de studie van onze taal en beschaving in Duitschland te bevorderen, door het afstaan van boeken. Blijkens een lijst, die de lector thans heeft laten maken, zond Tjeenk Willink te Zwolle, een 14-tal boeken, Meulenhoff in Amsterdam een 40-tal, Sijthoff in Leiden enkele harer uitgaven, en Veen in Amsterdam 11 boeken. Bovendien zijn in de leeszaal 4 Nederlandsche dagbladen, een weekblad, en twee maandschriften, waaronder Neerlandia ter lezing gelegd.
* * * | |
Beschamend.In Rotterdam waren de steenen vrouwenfiguren bij 't beeld van Van 't Hoff reeds kort na de onthulling geschonden. Dat was zoo goed mogelijk hersteld en nu is weer de voet van een dezer figuren stukgeslagen. In den Amsterdamschen Gemeenteraad beklaagt men zich over de vernieling der parken, vooral als de scholen vrijaf hebben. In den Achterhoek en in Utrecht worden voor vrije wandeling opengestelde buitenplaatsen gesloten wegens vernielzucht van klein en groot. Hier is werk voor de Tuchtunie! |
|