Dat alles is nu drie honderd jaar geleden. De handelsneerzettingen, overal in deze uitgestrekte gewesten, werden van blijvenden aard; de eerste grondslagen werden gelegd van het groote Eilandenrijk aan den evenaar: Nederlandsch Oost-Indië of, wilt ge - Indonesië of Insulinde.
Ziet daar het werk der Oostindische Compagnie. Haar optreden tegen de bewoners dier gewesten was vaak hard en wreed. Wij willen dat niet verontschuldigen door de opmerking, dat overal in dien tijd de blanke rassen op dezelfde wijze optraden tegen de gekleurde. Het is en blijft betreurenwaardig. Toch ontbrak de lichtzijde niet: Wat in het werk werd gesteld in Indië, op Ceylon, op Formosa en elders om de inwoners op te voeden tot wat toen het hoogste geestelijke peil werd geacht, wekt bewondering, al kunnen wij begrijpen, dat zulk werk op den duur niet kon behouden blijven. En in de latere jaren der compagnie zijn duidelijk de sporen te ontdekken van een hoogere opvatting van hare roeping.
Na het failliet der ‘kompanie’ en het in menig opzicht verdienstelijke Engelsche tusschenbestuur, kreeg het Koninkrijk der Nederlanden de moeilijke taak om al die vestigingen in het groote Eilandenrijk tot een eenheid te brengen. Die taak is volbracht in de eeuw, die achter ons ligt. Ook hier fouten, vergissingen, dwalingen, tekortkomingen; dat behoeft niet bemanteld te worden
Maar ik herhaal: Die taak is volbracht en wel door het kleine Nederland met geringe hulpmiddelen en op een wijze, die zonder uitzondering de bewondering wekt van jederen vreemdeling. Al die vestingen zijn gebracht onder één Bestuur; tegenstribbelende of vijandige potentaatjes met beleid of met dwang genoopt tot medewerking aan waarachtig volksbelang. Misbruiken en wreedheden overal afgeschaft, het verkeerswezen, zelfs in onherbergzame oorden, ontwikkeld; een einde gemaakt aan in alle deelen van het rijk eindelooze veeten en oorlogen; daardoor orde, rust en welvaart gebracht, waar vroeger de grootste ellende heerschte; de eilanden aan den evenaar gemaakt tot een éénheid; Indië opgevoerd tot een belangrijk voortbrengingsland voor de wereldmarkt, waarmede van dag tot dag meer rekening wordt gehouden.
Dat alles is in een eeuw tot stand gebracht door de Nederlandsche Regeering en door Nederlandschen invloed.
De Nederlandsche stam is daar dus geen vreemdeling meer, is er thuis, heeft er een groot werk verricht en is onafscheidelijk saamgegroeid met Indië. Nederland heeft voordeel getrokken uit Indië, heeft b.v. als bestierder van dat Eilandenrijk een belangrijke plaats verworven tusschen de volkeren der wereld; maar evenzeer is het duidelijk, dat het Indische rijk als eenheid door Nederland in 't leven geroepen is. Mogen deze twee onomstootelijke waarheden, ginds evenals hier, algemeene erkenning vinden.
Met dat al werd één hoofdzaak uit het oog verloren: De verhouding van Nederland tot Indië was als die van een vader tot een onmondig kind. En men dacht er niet aan dat ontwikkeling tot mondigheid de plicht van den vader was. Men scheen in den zoeten waan te verkeeren, dat zoo'n toestand tot het einde der wereld zou kunnen bestendigd worden. Ook dit is geen alleenstaand geval; hetzelfde verschijnsel vindt men bij alle volkeren, die hun voogdij uitoefenen over een minder ontwikkeld volk.
Hoe het zij, het was een droom, waaruit men wakker schrikte, toen het onmondig kind zijn verlangen steeds luider te kennen gaf, dat het ontwikkeling vroeg - eischte - tot mondigheid. In de laatste 25 jaren was het de tijdgeest, die van buitenaf inwerkte op Indië en er wel niet de groote volksmassa, maar toch een meer ontwikkeld deel ervan luide deed roepen om onderwijs, ontwikkeling en voorbereiding tot mondigheid.
De Regeering gaf aan die roepstem gehoor, soms misschien schoorvoetend, maar de drang in Nederland zelf was misschien nog sterker dan daarginds en ten slotte was er geen houden meer aan en sloeg men den nieuwen koers in.
Die nieuwe koers is de zoogenaamde decentralisatie, de verplaatsing van de bestuurstaak van hooger naar lager, van hier naar ginds, van blank naar bruin. In weinig jaren tijds werd voor lager, middelbaar en hooger onderwijs veel tot stand gebracht; Gemeenteraden, gewestelijke raden, regentschapsraden en Volksraad werden in 't leven geroepen. De tijd is voorbij, dat men mag spreken van ‘bezittingen’, zelfs 't woord ‘koloniën’ wordt verdacht gevonden. Indië is een ‘deel van het Rijk’ geworden en de pas afgekondigde nieuwe Grondwet, spreekt dan ook van het Rijk in Europa en de deelen des Rijks: Nederlandsch Indië, Suriname en Curaçao - als gelijkgerechtigden dus van Nederland.
En voorts houdt de nieuwe koers in:
Voortaan geen rechtstreeksche koninklijke bevelen; de Algemeene maatregelen van Bestuur in Indië vastgesteld, ook Burgerlijk en Strafwetboek; alleen enkele onderwerpen, uitdrukkelijk genoemd, nog geregeld bij Koninklijk Besluit; Indië geregeerd door den Gouverneur-Generaal met den Volksraad; uit dezen laatste, die slechts een paar malen 's jaars vergadert, een blijvende (permanente) wetgevende raad gekozen; de begrooting, in Indië vastgesteld, behoeft nog altijd de goedkeuring der Staten-Generaal in Nederland.
Dit nu zal, in hoofdtrekken, de nieuwe verhouding zijn van Nederland tot Indië.
Wij gaven slechts enkele lijnen aan; die mogen voldoende zijn om van den wordenden toestand zich een denkbeeld te vormen.
Er zijn er die meenen, schoon zij Nederland goed gezind zijn, dat de band nog losser moest gemaakt worden; er zijn ook Indonesiërs, al is hun aantal zeer klein, die invloed trachten te oefenen op de volksmenigte daarginds, door de meening te verkondigen, dat de gouden eeuw zal zijn aangebroken, als men geheel op eigen beenen staat; wij voor ons hebben vaste gronden voor de overtuiging, dat het Nederlands schoone roeping blijft om het deel des Rijks ginds aan den evenaar verder te ontwikkelen tot een zelfstandigheid, waardoor evenwel de band met het geheel niet verbroken wordt. Wij noemden vroeger Nederland het cement, dat de verschillende eilanden daarginds als zoovele bouw-