Surinaamsche Herinnering.
Toen in een opwekkenden brief van den heer H. Meert uit Gent aan den ondergeteekende de vraag werd gedaan, of er in Suriname ook de lust zou bestaan, om zich aan te sluiten aan het Groote Verbond, dat men bezig was te stichten over geheel de wereld waar zich Nederlanders bevinden of hun stamverwanten, antwoordde schrijver dezes reeds met de keerende post, dat er niet het minst behoefde getwijfeld te worden aan de aansluiting van Suriname, de meest Nederlandsche kolonie, en dat met hem zich reeds tot medewerking hadden aangesloten de heer B.H. Juda, en de toen juist opgerichte leesvereeniging ‘Kennis Adelt’. Reeds in het Neerlandianummer van Februari 1897 stonden deze drie dan ook als leden in Suriname vermeld.
Het aantal leden steeg in een zeer korten tijd dusdanig, dat in het Octobernummer van hetzelfde jaar, de heer B.H. Juda, secretaris van ‘Kennis Adelt’, een secretariaat in Suriname kon vestigen. En steeds groeide het ledenaantal, steeds werd de belangstelling grooter totdat in 1902 de groep ‘Suriname’ werd geboren met een volledig bestuur. Schrijver dezes was steeds lid gebleven om in de jaren 1906-1908 als secretaris en later als gewoon bestuurslid mede te werken aan de steeds groeiende groep. Wat een heerlijke tijd was het toen èn voor het Verbond èn voor de leden hier. Wie herinnert zich niet de gezellige intieme leeszaal met mejuffr. Arrias als kantoorhoudster? Wie denkt niet met aangename herinnering terug aan de keurig verzorgde, van vaderlandsliefde gloeiende lezingen en voordrachten van het bestuurslid Luitink? Wie herinnert zich niet ‘Hollands glorie’ onder leiding van luitenant Boertje (toen ook bestuurslid) en Mevrouw Doyer? De gezellige Nederlandsch-Verbondavonden waren toen zeer in den smaak gevallen. De muziekuitvoeringen, de lezingen van luitenant Mackenzie, pater Verheggen, met zijn keurige Guido-Gezellevoordrachten, Samson en nog zooveel anderen, die met liefde en opgewektheid medewerkten aan het glorietijdperk van onze groep? Wie kan vergeten de Julius-Cesaruitvoering! de Rembrandtherdenking, de De-Ruyter- en Heye-feesten. Och er er waren er zooveel, en ze waren zoo mooi, zoo ingezellig die avonden, tot plots... de groep begon te kwijnen, de stuwkracht er uit ging. Het bestuur van toen wisselde en wisselde, tot dat er een kwam dat onmachtig bleek, voort te bouwen; ja zelfs niet in staat was de zaak gaande te houden. Weg ging de keurige bibliotheek, weg ging het zoo moeizaam en zoo zorgvuldig samengesteld archief door den wakkersten der wakkere bestuursleden, den
heer Oudschans Dentz. Weg ging alles! als oud roest op een verkooping, verkocht werd alles wat opeenvolgende besturen met zulk een liefde en opoffering hadden bijeen gegaard.
De groep Suriname was dood!
En uit de verte treurde schrijver dezes over haai dood, treurde hij over den droevigen moed van dat bestuur, onmachtig daar iets tegen te kunnen doen.
Maar gelukkig kwam de heer Oudschans Dentz, gesteund door eenige ernstig willende mannen opnieuw leven inblazen in de Groep en ik verheug mij over hare wedergeboorte. Gelukkig dat er nog mannen te vinden zijn, die zich geven willen voor dit groote werk, tot bewaring van het bewustzijn van onze stameenheid, tot handhaving van onze zoo mooie taal.
Als de eenig overlevende van het eerste ledental van deze groep heb ik gemeend ook uit naam van mijn overleden vriend, medestichter Juda, deze herinnering te moeten schrijven bij gelegenheid van het vijfentwintig jarig bestaan van het A.N.V.
Domburg, 1 Maart 1923.
S. DA SILVA.