Ingezonden.
Een Duitsch boek om Nederlandsch te leeren.
In het Maartnummer van Neerlandia werd het 1ste deel van mijn Lehrbuch der Niederländischen Sprache (Leipzig 1923) beoordeeld. De criticus schreef waardeerende woorden en - het spreekt vanzelf - ook aanmerkingen. Ik bedoel nu niet, hoewel de verzoeking buitengewoon groot is, een critiek op de critiek te gaan schrijven. Het is al te duidelijk dat er in het maandblad ruimte moet zijn voor andere dingen. Ik ben er nochtans van overtuigd, dat de redactie niemand willens en wetens onbillijk laat behandelen. Daarom wensch ik enkel op twee punten in te gaan, en dan een vraag te doen.
1. De criticus teekent aan ‘dat slof, dor, kort, morren niet de o hebben van dom en bom.’
Ik stel vast dat het Woordenboek der Nederlandsche Taal in de aflevering O-Omademen het geraden acht een overzicht te geven ‘van de gebruikelijke woorden met onvolkomen o ter aanwijzing van haren scherpen of zachten klank in de beschaafde Hollandsche uitspraak, die ook door de andere gewesten als voorbeeld en maatstaf der algemeene beschaafde uitspraak is aangenomen.’ In dat overzicht worden gemerkt als zijnde woorden met zachtkorte o: dom, bom (kolom 4), slof znw., slof bnw. (kolom 3), dor, kort, morren (kolom 4).
Hoe is dat nu?
2. De criticus meent, dat bij de ‘vijf en twintig met veel zorg uitgekozen lessen.... de klemtoon niet voldoende tot z'n recht komt.’
Ik stel terloops vast, dat voor de eerste 17 lessen de klemtoon in den ‘Sprachstoff’ aangegeven wordt, dikwijls vet gedrukt; voor de moeilijke woorden in de overige lessen, van blz. 157 af, in de voetnoten, haast op elke bladzijde; voorts dat de klemtoon in verband met de woordvorming op blz. 199-204 besproken wordt. Als de criticus dat niet voldoende vindt, het is zijn goed recht. Maar nu komt het zaakje pas. Om aan te toonen dat les in klemtoon voor den vreemde noodig is, haalt hij aan de woorden: koningin en juffrouw. Men weet dat de Duitscher zegt: Kö'nigin, en dat juffrouw met verschillenden klemtoon gebruikt wordt, al naar gelang het aanspreektitel is of niet. Dat het nu juist die voorbeelden moesten zijn, waarop ook in mijn boek de aandacht in 't bijzonder gevestigd wordt! Voor Koningin, zie Sprachstoff blz. 16 en, op blz. 199, de heele oefening 141; voor juffrouw, zie blz. 155, 2de regel, waar het woord met een toonteeken op de 2de lettergreep staat en voorzien is van een verwijzing naar de voetnoot: ‘Ausser in der Anrede hat dieses Wort den Ton auf der ersten Silbe.’
Hoe moet ik dat met een gematigd woord noemen?..... zonderling?
Dr. M.A. VAN DE KERCKHOVE.
Berlijn, 6 Maart 1923.