begrooting van Suriname, maar dat is een druppel in den emmer en flinke hervormingen kunnen er niet mee plaats hebben. Indien men ertoe besluiten kon inééns 20 millioen af te zonderen voor hoognoodige hervormingen, dan was de kolonie er bovenop. De hooge ambtenaren hebben dit verzekerd.
Welke zijn dan die nooden van Suriname? Om met Paramaribo te beginnen: 't is treurig op te merken, dat in de hoofdstad van een land, viermaal zoo groot als Nederland:
1e. | geen drinkwatervoorziening is; |
2e. | rioleering ontbreekt; |
3e. | er slechts een paar grintwegen zijn tot even buiten de stad; |
4e. | de armzaligste negerkrotten staan tusschen de groote huizen der gegoede inwoners; |
5e. | buiten de hoofdwegen op de erven alles schots en scheef door elkaar groeit, er veel vuil ligt en daardoor de putten verontreinigd worden, vooral in den regentijd, wanneer alles één modderpoel wordt; |
6e. | de kampongs rond de stad vaak liggen in één groot moeras en er maar al te vaak latrines ontbreken. |
Het gevolg hiervan is, dat 90 pCt. der bevolking ziek is, zonder overdrijving. Is dat niet in en in treurig?
De ziekten, die de meeste slachtoffers maken zijn: dysenterie, mijnwormziekte, typhus en filaria. Daarna volgen malaria en bilharzia om niet te spreken van de lepra. Professor Flu vond 50-60 pCt. der bevolking besmet met filaria-parasieten. Deze ziekte veroorzaakt afzichtelijke misvormingen aan handen en beenen, z.g. olifantsbeenen. Er zijn tal van ongelukkigen, die voortstrompelen, met moeite dragend en voortbewegend een been van soms 10 tot 15 K.G. zwaar. De muskietensteek brengt de ziekte over.
Volgens een geschrift van één der Surinaamsche dokters zal met zekerheid elke economische opbouw worden tegengehouden, indien niet met kracht de filaria-ziekte door hygiënische maatregelen gestuit wordt Deze dokter schrijft o.a.: ‘Is een land waar het volk lichamelijk verzwakt is, tot bloei te brengen? Chronisch zieke menschen zijn niet veel waard’.
En nu weten wij meteen, waarom steeds geklaagd wordt over gebrek aan werkkrachten en over luiheid der Surinamers. De menschen werken niet, maar niet uit luiheid, zij zijn er te ziek voor. Zooals Gouverneur Van Asbeck indertijd schreef: ‘Het Surinaamsche vraagstuk is voor een groot deel een hygiënisch vraagstuk’.
Het treft dadelijk dat de menschen er slecht uitzien:
Stelt U voor 90 pCt. der bevolking ziek en alleen te Paramaribo 800 lepra-lijders op een geheel aantal lijders van 2000. Is het wonder, dat Surinaamsche jongelui zich niet veilig voelen in Paramaribo en steeds weer probeeren zich in een uitvarend schip stiekum te verbergen? Zij willen alles liever dan te blijven in een streek, waar hun gezondheid en flinkheid wordt ondermijnd.
Als staaltje moge dienen, dat zich meer dan 70 jongelingen aanmeldden voor de Marine; de dokter heeft er maar 14 kunnen goedkeuren.
Onder leiding van den geneeskundig-inspecteur Wolff, die aangewezen is middelen te beramen om de verbreiding der b.g. ziekten tot kleinere afmetingen te brengen, hebben wij een tocht gemaakt door de buitenwijken van de stad zelf. Hierbij vergezelde ons mevrouw Schneiders, die zich geheel geeft als apostel van het hygiënisch evangelie.
Dr. Wolff is een flinke jonge kerel, die doet wat hij kan om den gezondheidstoestand te verbeteren, toezicht houdt op het schoonhouden der erven, faecaliën-afvoer enz. Volgens hem is Paramaribo te veranderen in een bloeiende en gezonde stad, maar... er is geld voor noodig.
Iedereen hier hoopt dan ook vurig, dat men in Holland zoo wijs en humaan zal zijn om de suppletoire begrootingg van Suriname aan te nemen; ik meen dat deze 7 ton bedraagt, waarvan 2 ton voor verbetering der sanitaire toestanden.
Een tweede tocht werd gemaakt met den Amerikaanschen dokter van het Rockefeller Instituut, Dr. Hausheer en mevrouw Schneiders.
De mijnwormziekte heerscht zoo schrikbarend in Suriname, dat het Rockefeller Instituut zich erover erbarmd heeft. Reeds meer dan 5 ton heeft dit Instituut ten koste gelegd aan de bestrijding der ziekte. Dit kost Nederland geen cent.
De bedoeling van het Instituut is deze, dat het Nederland wil laten zien, hoe de bestrijding moet worden aangepakt. Reeds 10.000 menschen zijn geheel genezen geworden. De dokter voert met mevrouw Schneiders propaganda in de kampongs, wijst de Inlanders op het inrichten van latrines, en verduidelijkt 's avonds zijn bedoelingen door in de kampongs filmbeelden te laten draaien.
Met hem hebben wij door een moeras gedwaald, waar meer dan 400 gezinnen woonden. Zoo'n moeras moet gedempt worden, maar.... dat kost geld.
Het Rockefeller Instituut hoopt nu, dat Nederland er toe wil overgaan hun organisatie voor de bestrijding der ankylostoom-ziekte, waaraan zes van de tien inboorlingen lijdende zijn, over te nemen.
Daartoe zou de burgerlijk geneeskundige dienst moeten worden uitgebreid, hoogere boeten moeten worden gesteld op het onvoldoende schoonhouden van erven en op het niet inrichten van latrines, dempen van moerassen en zooveel meer.
Het Instituut, ziende dat het Nederland ernst is, wil dan gaarne bijspringen met groote sommen gelds, zoo verzekerde ons dokter Hausheer.
Nog een enkel woord over de Surinaamsche bevolking.
Volledigheidshalve dienen wij naast de oude kolonisten, Israëlieten en Hernhutters ook melding te maken van de kolonisatie van 300 Hollandsche boeren in het jaar 1843 onder leiding van dominé Copijn.
Voor de ontvangst der kolonisten was hoegenaamd geen zorg gedragen. Zij werden gehuisvest in een moerassig, ongezond oord. In korten tijd werd van de 300 kolonisten ruim tweederde deel naar het graf gedragen.
Nog enkele families zijn overgebleven in het landbouwbedrijf. Het geeft hun een goed bestaan. De boerderijen hebben met hun bedijkte landerijen, hun huizen met hooge daken een typisch Hollandsch voorkomen.
Dat de Hollandsche boeren zich bijna een eeuw hebben weten te handhaven, wordt wel aangehaald als een bewijs, dat het Europeesche ras zich geheel kan danpassen aan het klimaat.
Het behoeft verder geen betoog, dat in Suriname vele vermengingen hebben plaats gehad van Europeanen, Indianen, Chineezen en Negers. Zij allen worden kleurlingen of Surinamers genoemd.
In het begin is het een heele toer om wijs te worden uit het onderscheid, dat men maakt tusschen mulatten, mestiezen en castizos. Het woord neger mag men nooit gebruiken, men zegt dan: iemand van het Afrikaansche ras.
Volgens de Hollandsche dames te Paramaribo zijn de mulatinnen als dienstbode bijzonder eerlijk en trouw.
Diefstal komt nooit voor. Waschvrouwen brengen in een witte jas achtergelaten bankpapier trouw terug. De dienstboden zijn erg vrijmoedig en de heer des huizes staat bij hen hoog in aanzien. Wee de mevrouw, die haar echtgenoot niet verwent, de meid is in staat om haar ontevredenheid hierover te kennen te geven.
In het algemeen is het Afrikaansche ras goedhartig en erg goedlachs. Het is gesteld op mooie kleeren en er is geen meisje, dat niet mooie kousen en schoentjes draagt en een kleurige japon.
De mulatinnen of ‘kotomissies’ kleeden zich met groote, breede rokken, wijd jak en sjaal en breeden strooien hoed of hoofddoek, alles kraakzindelijk zooals het zwarte ras ook zindelijk is op het lichaam.
In hoog aanzien staan bij alle kleurlingen en Afrikaners wijlen Z.M. Koning III, die de negers verlost heeft uit de slavernij en diens dochter Koningin Wil-