eeuwen door: van de 12de tot de 20ste, tot ons gekomen. En in zijn boekerij en talrijke geschriften, die naar Leeuwarden gaan, naar de Provinciale Bibliotheek, vindt men o.a. een Geschiedenis van het Friese Lied en een (in 3 dln) van de Friese taal en Letterkunde, waaronder een ‘Paedwizer’ (Wegwijzer door die Letterkunde) vooral van belang is: een uitgever kon in deze dure tijden niet gevonden worden.
Hij was allereerst Fries met alle eigenaardigheden, scherp in 't opmerken, ook wel in 't spreken, met kinderlik-blij gevoel voor humor, met rake woorden op zijn lippen, die niet iedereen begreep, met een warm hart voor wat groot en groots, uitblinkend was. Maar dat zelfde gevoel voor het individu deed hem de verdrukten meer zoeken dan de zelfstandigen, dus meer de Afrikaners (hoe genoot hij zelf bij verhalen van De Wet e.a!) en de Vlamingen dan de Hollanders. Deze wisten het zelf zo goed: van hem moesten ze niets hebben; dit in tweeërlei zin. En toch, hij gaf hun: hij verbeterde ons hele onderwijs in de moedertaal door zijn woord, door zijn voorbeeld, door zijn boeken (Dr. B's Analecta's 8 dln, opgezet als tien, maar 6 en 10 zijn nooit uitgekomen); hij bracht in ruimer kringen beter taalbegrippen en zijn Tijdschrift Taal en Letteren (16 Jaargangen!) heeft menigeen de ogen geopend; hij was de geestelike vader van de Zwolse Herdrukken met modeluitgaven; hij heeft zijn schouders onder de Vereenvoudiging van ons spellingstelsel gezet, van den beginne af; hij was lang lid van het Hoofdbestuur dat daarvoor streed; hij greep ook terstond het denkbeeld aan van Hippolyte Meert van een Algemeen Nederlands Verbond en zat al in 't bestuur daarvan, toen dat van Kiewiet de Jonge in 1897 gesticht werd en met het eerste samen vloeide; is later lang Groepsbestuurder gebleven (voor Nederland), zat in de Groepsraad (voor Zwolle) en was daar een van de bindende elementen, die, hoewel van neiging tot de linksuitersten behorende, toch de studenten lang wist vast te houden, omdat hij het treurige van een scheuring inzag en zij hem hun grieven vrijmoedig openbaarden.
Zo is van hem, toen hij door de tijdelike voorzitter van Groep Nederland met Mr. S.L.v.d. Vegte en F.v. Soest in de feestkommissie benoemd werd voor 't A.N.V., terstond een groots opgezet plan ter tafel gekomen, in Maart al, dat sedert wel weer verdwenen zal zijn, nu de Heer v. Soest niet meer lid is van het A.N.V., de Heer v.d. Vegte ziek is en de maker van het plan overleden. Maar het was een plan, het A.N.V. waardig, tegelijk flink Nederlands èn Groot-Nederlands.
Zo heeft hij tot het laatste toe aan het A.N.V. gedacht: nog op zijn sterfbed verzocht hij mij het ontwerpje bij zijn papieren te zoeken en het ruimer bekend te maken. De N.R. Ct. vond echter het plan te ‘embryonaal’ - ja, de ontwerper had het niet zelf bezield kunnen uiteenzetten! - om het op te nemen. Op zijn sterfdag kreeg ik het terug. Achterna zal het de Redaktie misschien gespeten hebben Vooral het A.N.V. moet hem blijven eren als een van de grote stuwers en het was goed gezien, dat de Voorzitter hem op de laatste Groepsdag herdacht, maar jammer, dat er bij het graf te Midlum bij Harlingen geen Groepsraadslid tegenwoordig was om aan die gevoelens uiting te geven. De Fries Hettema is tot de Friese aarde teruggekeerd, maar zijn geest zal blijven doorwerken door alle Dietse landen met twee van zijn woorden: ‘'t Individu houdt zijn rechten’ en ‘Sljucht en Rjucht dot giet er mei’ (Slecht en recht is het beste).
Haarlem, 19 Okt. 1922.
J.B. SCHEPERS.