Groep Duitschland.
In ‘Neerlandia’ van Augustus komt een verslag voor van de Hoofdbestuursvergadering van 22 April j.l. Daarin las ik 't een en ander, dat mij met bezorgdheid vervulde t.a.v. de houding die 't H.B. wil aannemen tegenover den Bond van Nederlandsche vereenigingen in Duitschland.
Met groote belangstelling en blijdschap heb ik 't vorig jaar kennis genomen van de beweging, onder de Nederlanders in Duitschland ontstaan, die immers hun saamhoorigheidsgevoel met het oude vaderland levendig wil houden en hun gemeenschappelijke belangen behartigen. Zeer verheugd was ik ook, toen ik vernam dat het A.N.V. met deze nieuwe strooming in nauwe voeling was getreden.
Naar mijn meening dreigt echter 't H.B. zich thans, in louter vreugde over het aan den dag gekomen nationaal gevoel van onze landgenooten, en uit vrees de aanraking met hen te verliezen, in een richting te laten drijven die rechtstreeks in strijd is met het eerste beginsel van ons Verbond. Men nam met groote meerderheid een voorstel aan, waarbij de vorming van een Groep Duitschland zal worden toegelaten, met voorloopige uitsluiting van de Vlamingen in Duitschland.
Het feit, dat de Bond van Nederlandsche vereenigingen in Duitschland geen Vlaamsche leden toelaat, is tot op zekere hoogte te begrijpen. Maar door dit feit staat die Bond dan tevens maar zeer ten deele op gelijken grondslag met het A.N.V., dat geen onderscheid maakt tusschen de leden van den Nederlandschen stam.
Gaat men een Groep Duitschland vormen, dan beteekent dit, dat in het H.B. 2 afgevaardigden zullen zetelen van een vereeniging, welke vooropstelt, dat haar doeleinden anders zijn dan die van het A.N.V.! Niettemin begrijp ik, dat men ervoor terugschrikt om den band met deze Nederlanders in het buitenland niet zoo nauw mogelijk aan te halen. Willen wij echter niet ons eerste beginsel opofferen, dan kunnen wij niet veel meer doen dan b.v. den Bond een zekeren geldelijken steun verleenen, de stichting bevorderen van Nederlandsche leergangen en leeszalen in Duitschland, enz.
De oplossing, dat men de Vlamingen wel als gast zou toelaten, is onaannemelijk. Wie zou achting hebben voor een Vlaming, die zich als gast liet dulden in een Afdeeling eener Groot-Nederlandsche vereeniging?
Overigens acht ik het ondenkbaar, dat groepsvorming, strijdig met het Groot-Nederlandsch beginsel, - en dus met de statuten, zou kunnen worden genomen in een H. B.-vergadering.
Men staat hier op 'n tweesprong. Of men wil vasthouden aan de zuivere stamgedachte, of men wil Vlamingen en Afrikaanders slechts terloops in het A.N.V. betrekken. In het eerste geval houdt men zich aan de statuten en is er voor den Bond van Nederlandsche vereenigingen in Duitschland, met zijn uitsluiting der Vlamingen, in het Verbond geen plaats. In het tweede geval roepe men zoo spoedig mogelijk een algemeene vergadering bij elkaar, die de statuten kan wijzigen, en vastleggen, dat het A.N.V. slechts in zooverre Algemeen Nederlandsch wil zijn, als het onderdanen geldt van den Noord-Nederlandschen staat.
H.G.C. COHEN STUART.
Maastricht, 13 Aug. 1922.