Het daghet in het Oosten.
Uit het ingezonden artikel van het wakkere Verbondslid, den heer Calmeyer, en niet minder uit de mededeeling van het Hoofdbestuur, dat de nieuwe Groepssecretaris in Oost-Indië zijn taak heeft aanvaard en is begonnen orde op zaken te stellen, is ons de zekerheid geworden, dat Groep Oost-Indië weer is ontwaakt.
De heer Calmeyer wijst op de wenschelijkheid, dat de door de afdeelingen gegeven avonden (als die noodig geacht worden) steeds met het doel van ons Verbond verband mogen houden.
Dit te recht!
Ook in Insulinde redeneerden Afdeelingsbesturen wel eens aldus:
Er moeten ‘avondjes’ gegeven worden; anders pruttelen de leden, dat zij niets voor hun geld hebben; en... die ‘avondjes’ moeten zóó gevuld worden, dat de leden zich niet vervelen.
Die redeneering is m.i. niet geheel juist.
Immers, ook zonder ‘avondjes’ moeten toch de leden blijmoedig 't hunne bijdragen om Nederlandsche en Dietsche belangen te steunen overal waar die in verdrukking zijn en steun noodig hebben. En.... als er ‘avondjes’ gegeven worden, dan moeten die zijn ingericht volgens 't doel van 't Verbond. Er is veel te vertellen op 't gebied van Dietsche taal- en letterkunde, van de geschiedenis van Nederland of Stamverwanten in Nederland, Vlaanderen, Zuid-Afrika, Noord-Amerika en elders; de vaak teruggedrongen Dietsche toonkunst, het Dietsche lied moeten uit de duisternis in 't licht treden. Ziedaar, stof genoeg om de samenkomsten aangenaam en vruchtbaar te maken. En er zijn toch in Insulinde genoeg bevoegde personen om als voorgangers op te treden.
De Groep heeft zich reeds zeer verdienstelijk gemaakt door het in stand houden van volksleesgezelschappen en leergangen voor de verbreiding der Ned. Taal. Dat laatste is niet gering te achten te meer omdat daarmede een gretige wensch werd vervuld van Indonesische en Chineesche medeburgers.
Als immers in Insulinde de Ned. taal het voertuig is voor verdere ontwikkeling, dan wordt die taal de band, die de gewesten in Indië onderling en met Nederland verbindt.
Lang geleden waagde ik het, in dit blad nog een andere taak te noemen voor Afdeelingen, maar ook voor ieder lid afzonderlijk. Die is: Het winnen van 't vertrouwen van den Indonesiër, vooral van hen, die als leiders van hun volk trachten op te treden. Die zijn wel eens voor het hoofd gestooten en verbitterd en daardoor geprikkeld tot wantrouwen. De Europeaan, en niet 't minst de Nederlander, in Indië gaf zoo vaak door woord en houding te kennen: ‘Gij zijt minder dan ik.’ Men had zich moeten beperken tot 't eenig juiste: ‘Gij zijt anders dan ik.’ Een goed woord vindt doorgaans nog wel een goede plaats. Welnu, dat goede woord worde gesproken door de Indische leden van ons Verbond. Zij in de eerste plaats zijn geroepen tot de verbroedering van Oost en West.
Ook Neerlandia zal bij de opleving der Groep welvaren; meer dan vroeger zullen berichten en beschouwingen rechtstreeks uit tropisch Nederland gezonden, den lezer bereiken en dan zal 't niet meer voorkomen, dat bijna alle artikeltjes over Insulinde geteekend zijn:
's-Gr.
v.L.