West-Indië.
De grenzen van Suriname.
In het Decembernummer van de West-Indische Gids heeft de onvermoeide strijder voor eene oplossing der Surinaamsche grenskwesties, Dr. H.D. Benjamins, weder de aandacht gevraagd voor het onderwerp, dat hem zoo zeer ter harte gaat.
Nadat hij, in het Novembernummer van 1920 van hetzelfde tijdschrift een artikel had doen opnemen: ‘De grenzen van Suriname’, waarin hij de geschiedenis der grenskwesties mededeelde, komt de schrijver nu nader op Suriname's westgrens terug onder den titel: ‘Suriname's westgrens und kein Ende’.
Voor wie met aandacht de verschillende artikelen heeft gevolgd, die Dr. Benjamins in de laatste 23 jaar aan dit onderwerp heeft gewijd, bestaat er geen twijfel of er zijn voor Suriname nog altijd twee grenskwesties, eene aan de Westzijde en eene aan de Oostzijde. Onder welke benaming de machtige Corantijn op het gebergte ontspringt, als New River of als Cutari, is nog steeds niet officieel met Nederlands' medewerking, althans niet met medewerking van de Staten-Generaal, vastgelegd. Eene vroegere Nederlandsche Regeering kan gezwegen hebben, toen de Regeering te Londen eene grens decreteerde, maar dat kan den Nederlandschen Staat niet binden, evenmin als dit kan doen de arbitrale uitspraak van een grensgeschil tusschen Venezuela en Britsch Guyana in 1899 te Parijs tot stand gekomen, waarbij Nederland geen partij was.
En evenmin staat vast onder welke benaming aan de Oostzijde de Marowijne haar water van de bergen ontvangt, als Litanie of als Marowijnekreek. Dat werd in 1891 bij de arbitrale uitspraak van Czaar Alexander III niet vastgelegd.
En toch gaat het aan beide zijden van onze kolonie om vrij uitgestrekte gebieden, welke in het Westen Nederlandsch of Engelsch zouden zijn, en in het Oosten Nederlandsch of Fransch.
Op de vraag, waarom die grenskwesties zoo weinig de publieke belangstelling hebben, is maar één antwoord mogelijk, omdat n.l. die gebieden nog niet gebleken zijn waardevoile twistappels te zijn. Maar zullen die gebieden dan steeds blijven in den toestand van relatieve waardeloosheid? Ik betwijfel dit. De belangrijke balata-industrie dringt hoe langer hoe meer het binnenland van Suriname, het meest onbekende oerwoud, in, en zal wellicht binnen niet te langen tijd de bedoelde streken bereiken. Ook goudontginners kijken met verlangen naar den Boven-Corantijn, om daar hun ontginningen aan te vangen, naar mij in 1920 in de kolonie door een deskundige werd verzekerd. maar, zoo zeide men mij, in die bovenstreken worden nog geen goudconcessies uitgegeven. De heer Pyttersen is thans met flinke Regeeringssteun een onderzoek begonnen naar de mogelijkheid van cultures in het gedeelte der kolonie, gelegen ten Zuiden van de breede, voor een groot deel reeds in cultivatie genomen, kuststreek.
Dit alles wijst er op, dat, wat nu nog theoretische waarde heeft, misschien weldra practische beteekenis zal verkrijgen.
Het doet vreemd aan, dat dit van Regeeringswege niet wordt ingezien, en men niet streeft naar eene oplossing, nu alle gemoederen nog kalm zijn. Met eene mededeeling als van Minister Loudon, bij de begrooting over 1914 gegeven, dat er geen grenskwestie tusschen Suriname en Britsch Guyana bestaat, kan natuurlijk zoo maar niet, tegen de bekende feiten in, genoegen worden genomen.
En evenmin met de verklaring van den Minister de Graaff, dat Minister van Karnebeek de publicatie wegens den omvang der stukken niet mogelijk acht. Wellicht zou het Kon. Aardrijkskundig Genootschap daarvoor in zijn tijdschrift wel plaats inruimen, of anders het Kon. Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, dat reeds herhaaldelijk belangrijke bijdragen, ook over West-Indië, publiceerde.
Zullen de pogingen van Dr. Benjamins eindelijk succes hebben? Ik begin te gelooven met Zola's ‘la vérité est en marche’, dat het einde nader komt, nu, na het overlijden van het 2e-Kamerlid, Jhr. Van Doorn, het 1ste-Kamerlid Van Kol zich voor de zaak gespannen heeft.
In ieder geval dient de Volksvertegenwoordiging te weten, hoe het inderdaad met de zaak staat, en eene vergunning tot publicatie van wat werkelijk geschiedenis is geworden kan toch moeilijk langer worden tegengehouden.
Ik wensch Dr. Benjamins een welverdiend succes toe op zijn pogingen om tot klaarheid te komen. Dat is m.i. een landsbelang.
6 Januari 1922.
Mr. C.F. SCHOCH.