Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrika.Nederland en Zuid-Afrika.
| |
[pagina 106]
| |
Het doet welmenende lieden in Zuid-Afrika leed in een blad, dat verondersteld wordt de mening van het Volk te vertolken, te lezen, dat de houding van de Nederlandse pers onvriendelik is tegenover de regering van dit land. Wat ook onze politieke overtuigingen mogen zijn, moet men gevoelen, dat alle toespelingen op Nederlandse inmenging in de politiek van Zuid-Afrika, op de een of andere wijze de goede verhoudingen schaden moeten en oorzaak geven tot verdere misverstanden. Al deze dingen moeten verdwijnen.... de atmosfeer, wat Nederlands-Zuid-Afrikaanse verhoudingen betreft, moet geheel zuiver worden.... Weliswaar zijn de ekonomiese toestanden van een land bijna geheel afhankelik van zijn politieke toestanden, doch van een zuiver handelsoogpunt beschouwd, moet men met politieke onvermijdelikheden rekening houden, ja, maar niet er zich door laten leiden. Men kan het land, waarmede men handelsbetrekkingen zoekt, geen voorwaarden stellen ten opzichte van de politieke gedragslijn, die het moet volgen. Ik geloof ook niet, dat het jonge Holland zulks doet of wenst te doen en de houding van sommige koeranten is alleenlik een weerspiegeling van de oude vriendschappelike gevoelens, die, hoe sterk moderne stromingen zich ook doen gelden, nooit zullen verdwijnen, omdat zij het gevolg zijn van onbaatzuchtige en medegevoelende vriendschap, voortlevende uit de dagen, toen diezelfde houding van Holland ten zeerste werd gewaardeerd.... Het oude en het nieuwe in Holland, elk op zijn wijs, meent het goed met Zuid-Afrika en dit dient onvoorwaardelik erkend te worden. Om licht te verkrijgen in vele aangelegenheden om licht te kunnen brengen in dingen, die de grondoorzaken zijn van vele misverstanden, daarom wilde ik met mannen spreken, die, staande aan 't hoofd van zaken, een ruim overzicht hebben van toestanden en van mogelikheden.... Ik vreesde vooroordeel en scherpe beoordeling te vinden en vond bereidwillige vriendelikheid en aanmoediging. ⋆ ⋆ ⋆
't Was halftien in de ochtend, toen ik 't kantoor van de waarnemende eerste minister betrad. De heer Malan, als steeds voorkomend, bescheiden in zijn houding, en met welwillende vriendelikheid, overtuigde mij spoedig. dat ik mijn bedoelingen aan hem zonder terughouding kon duidelik maken. In zijn bedaard vriendelike toon en zuiver ‘hoog Hollands,’ behandelde hij met de grootste vrijmoedigheid de punten, die ik gaarne opgehelderd wenste te zien. De minister sprekende als ‘oud-persman’ zei, dat het inderdaad het geval bleek te zijn, dat de pers in Holland een niet-vriendelike houding aangenomen had tegenover de Botha-regering en ook tans niet een vriendelike houding aannam tegenover het Smuts-regime. In zakelike termen somde de minister de oorzaken van dit verschijnsel op, die hier geen herhaling behoeven. Vervolgende, zei de heer Malan, dat hij alle pogingen tot werkelik goede voorlichting ten opzichte van alle Zuid-Afrikaanse aangelegenheden gaarne wilde aanmoedigen en in de hand werken om er toe bij te dragen verkeerde begrippen uit de weg te ruimen en er toe te geraken elkander beter te begrijpen. Op een vraag of de regering er toe bereid zou zijn pogingen tot algemene, werkelik betrouwbare voorlichting te bevorderen, was het antwoord onvoorwaardelik bevestigend en werden mij, zonder de minste terughouding de middelen aan de hand gedaan om op 't gebied van handel en nijverheid alle bizonderheden steeds uit de eerste hand te verkrijgen, en ik mag hier bijvoegen, dat ik sedert de bewijzen van de ernst van deze toezegging ontvangen heb. ‘Wij willen gaarne in alles helpen, wat tot bevordering van Nederlandse handelsbetrekkingen kan dienen. Er bestaat wellicht soms een neiging om inlichtingen en hulp van niet bepaald gezaghebbende zijde te zoeken. Wat ons betreft, moogt U alles doen wat bevorderlik is om de zaken in de goede richting te leiden. Ik zal er nooit iets op tegen hebben om U inlichtingen te verstrekken, waar zulks nodig is. Wij weten zeer goed, dat er nog veel gedaan kan worden en willen steeds alles aanmoedigen wat tot verduideliking en opheldering kan dienen. Alles wat U in die richting kunt doen zal aangemoedigd worden.’ De aangelegenheid van het benoemen van een handelsvertegenwoordiger op het Europees vasteland kwam daarop in behandeling en de minister sprak ook over dit punt met de grootste openhartigheid. Hij verklaarde de redenen van de vertraging van de benoeming, mij tevens mededelende, wat de plannen der regering in dit verband zijn. De benoeming werd in hoofdzaak uitgesteld door het uitbreken van de oorlog en daarna door de noodzakelikheid van de aanstelling van een nieuwe Unie-vertegenwoordiger in Londen. Dat men tot de aanstelling alsnog zal overgaan is zeker en stappen worden in die richting gedaan, die na de terugkeer van Generaal Smuts tot rijpheid zullen geraken. Met deze mededeling moeten zij, die ongeduldig zijn, vooralsnog zich tevreden stellen. Ik sprak van het pogen, dat bij 't handelsverkeer kon worden waargenomen, om alle verkeer, zowel wat vervoer van goederen betreft, als op 't gebied van geldvereffeningen, over Londen te doen plaats hebben; ik sprak van kooplieden, die beweerden, als antwoord op zeer gunstige niet-Britse aanbiedingen, dat zij er gaarne gebruik van zouden maken, maar dat ze niet anders konden doen, dan goederen ontvangen, die in Engeland werden verscheept en ook hun betalingen in Londen moesten doen plaats vinden. De heer Malan wist van dergelijke gevallen niets af. Voor het overige meende hij ook, dat indien dergelike toestanden bestonden en als men er bezwaar tegen had, die bezwaren bekend gemaakt moesten worden in een Kamer van Koophandel en openlik besproken. De regering kon geen voorwaarden stellen aan indivuduele kooplieden ten opzichte van de voorwaarden, waarop zij verkozen zaken te doen met handelshuizen, die, gevestigd in Europa, hun de nodige kredieten en het kapitaal verschaften en dus de wet konden voorschrijven. De regering heeft daarmede natuurlik niets van doen en wij weten er niets van. Indien er echter bepaalde gevallen zijn van toestanden, die werkelik verkeerd zijn, kunnen die onder onze aandacht worden gebracht en dan kunnen we, indien nodig, handelen.’ De Minister was bereid het onderwerp ‘Landverhuizing uit Nederland’ ook te behandelen. ‘U hebt zeker wel de diskussie gelezen, die pas in de Volksraad heeft plaats gehad. De beschuldiging, als zou de regering zekere immigratie-bewegingen steunen, is geheel ongegrond. Als die heren van de 1820-settelaars-beweging geld bij elkaar konden brengen om Engelsche onderdanen hierheen te zenden, kunnen wij daar niets aan doen, dat moet toch iedereen duidelik zijn. Wij helpen ze niet, doch men kan toch niet van ons eischen, dat we zouden tegenwerken. Wij zijn steeds blij nieuwe, goede krachten hier te zien; 't land is jong en groot genoeg. Zoals gezegd, wij steunen die beweging niet en hebben niets te ontkennen of te verbergen. De tijden zijn tans ongunstig en er is niet veel werk te verkrijgen, doch we verwachten natuurlik, dat de donkere schaduwen aanstonds weer zullen verdwijnen. Neen, ik raad U niet aan, dat men voorlopig in Holland moet ophouden mensen uit te zenden. De mensen uit Holland zijn ons welkom. Zie, als U een plan op touw zette, in dezelfde geest als de 1820-settelaars-beweging bij voorbeeld, dan staat dat U of anderen volkomen vrij. Als de Engelse regering emigratie bevordert, dat kunnen wij ook niet helpen; wij hebben er niets mee te doen. Holland kan ook maar 'n plan maken. Zie, ik wil U dit zeggen, indien U bij mij kwam met een goed georganiseerd plan, dan zou U door de regering zeer sympathiek behandeld worden....; dat wil ik wel zeggen. Neen, al is 't op 't ogenblik ook moeilik, ik wil U toch volstrekt niet aanraden tans de mensen tegen te houden. Mijn mening is, dat de mensen, in welke oude gemeen- | |
[pagina 107]
| |
schap zij ook wonen, die drang voelen naar buiten en de grote wereld in willen, dat die mensen iets meer in zich hebben dan hun medeburgers. Zij gevoelen een drang naar vooruitgang, die niet anders dan gunstig kan werken op hun pogen. Zulke mensen zijn altijd een aanwinst voor de ontwikkeling en de vooruitgang van een nieuw land en die moeten we hier hebben. Nee, U moet ze niet tegenhouden. Zeker, als zich moeilikheden voor doen, kunt U me 't steeds laten weten en als U iets hebt voor te stellen, kunnen we 't overwegen. Dat wij tans in zekere richtingen steun verlenen is absoluut niet waar.’
Met weglating van enige biezonderheden, die in deze beschouwing van het onderhoud niets ter zake doen, geeft het bovenstaande weer, wat de minister mij mededeelde. Wat mij vooral in zijn woorden trof, was de herhaalde verzekering van goede gezindheid jegens Nederland en een werkelike eerlike begeerte naar versterking van de onderlinge verhoudingen. Hier treden geen politieke overwegingen in het spel. Wij moeten een eerlik gebruik maken van alle gelegenheden om de banden tussen 't oude, tans herboren Nederland en het krachtig groeiende jonge Zuid-Afrika te versterken. Gesprekken met mannen zoals de heer Malan zullen aan velen moed geven tot flinke onzelfzuchtige samenwerking. Kaapstad, Junie, 1921. J.L. SCHOELER. |
|