Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Kromoblanda’.Een belangrijk werk over Insulinde, reeds in de voorlaatste aflevering genoemd, vraagt om bespreking. Het is het derde deel van ‘Kromoblanda’; De schrijver is de welbekende heer H.F. Tillema, die zich noemt ‘Oudfabrikant-apotheker, oud-lid van den Gemeenteraad te Semarang.’ Zeker, dat is hij geweest en in die beide betrekkingen heeft hij zich evenzeer onderscheiden. Maar thans moet hij zich laten welgevallen, dat wij hem om zijn werk een anderen naam geven. Dezen: De Apostel der gezondheid voor Insulinde.
Ja, want daarvoor werkt hij (‘in ruste’!) onverdroten; daaraan besteedt hij belangrijke sommen gelds; wat in Semarang, ook door ‘Hygeia’Ga naar voetnoot2), gewonnen is, wordt nu omgezet in Hygiène voor geheel Insulinde. Voor mij ligt het kloeke 3e deel in 4o van ‘Kromoblanda’, 217 bladzijden groot; uitgave keurig verzorgd; duidelijke letter - alles even flink, degelijk, vorstelijk. De heer T. zegt: ‘Dit werk is niet in den handel. Het is gezonden aan Regeering, Volksraad, Staten-Generaal en Pers en op aanvraag verkrijgbaar voor bibliotheken, leeszalen e.d. en verder voor vrouwen en mannen, die belang stellen in het lot van den Indonesiër. Aanvragen te richten tot den schrijver, H.F. Tillema te Groningen.’ En voorts: ‘Met de verspreiding van “Kromoblanda” bedoel ik te trachten de aandacht te vestigen op het groote vraagstuk van de verbetering der volksgezondheid in het uitgestrekte Indonesië. Nietsmeer, maar ook niets minder.’ Zoo gaarne zouden wij de geheele korte- maar pittige inleiding hier doen afdrukken, maar... ach, dat plaatsgebrek in Neerlandia!! Alleen deze zinsneden: ‘Het stemt tot diepe droefheid te weten, dat het uitgestrekte Indonesië, schoon en vruchtbaar als geen tweede plek op aarde, zoo ontstellend dun bevolkt is, terwijl er aan het bevolkingsvraagstuk zoo heel weinig aandacht wordt geschonken!’ En: ‘In tal van streken heerschen nog diep treurige toestanden. De meening, vaak verkondigd, dat de menschen daar in hun “Oertoestand” zoo gelukkig zouden zijn, is | |
[pagina 92]
| |
onjuist. Het is noodig, er beschaving en gezondheid te brengen.’ Het is aan geen twijfel onderhevig, dat ieder, die ditSamenleving in bedompte, vochtige ruimten.
boek leest, tot de overtuiging komt, die de schrijver in deze zinsneden uitspreekt, al zal men daarbij niet uithet Voor Indonesië zijn veel meer artsen noodig, die leeren hoe men ziekten kan voorkomen.
oog verliezen, dat ook in vele andere - vooral Oostersche - landen de toestanden evenzeer veel te wenschen laten. Achtereenvolgens wordt gehandeld over al die plagen, waardoor Insulinde's bevolking wordt geteisterd: Pest, Pokken, Cholera, Jenever, toewak, sagoeweer, Lepra, Geslachtsziekten, Tuberculose, Malaria, Muskieten, aga's of meroetoe's. En het laatste (XIe hst.) is gewijd aan de beantwoording der vraag: Is de bevolking van Indonesië vermeerderd en kon ze in aantal toenemen onder de bestaande omstandigheden? Met de beantwoording dier vraag is de schrijver | |
[pagina 93]
| |
gevorderd tot de afwerking van § 1, de Inleiding (blzn. 192-217).Ga naar voetnoot1) De schrijver zegt naar aanleiding daarvan: ‘Wacht ik met de publicatie tot alle kopij is afgedrukt en in boekvorm gebracht, dan verloopt er weer heel wat tijd. Ik acht dit niet in het belang van de zaak, die ik propageer, waarom ik besloten heb te publiceeren wat gereed is. Deel III wordt in deel IV vervolgd. Aan het slot daarvan komen de registers van onderwerpen, plaatsnamen enz.’ En... voegen wij er bij... als 't zoover is, dan is een hoogst belangrijk standaardwerk gereed gekomen, een werk, waaruit een zegen kan ontspruiten voor Insulinde. Een ontzagwekkend groote taak heeft Nederland daar vóór zich. Honderden millioenen zullen geleidelijk moeten worden besteed om verbeteringen aan te brengen; maar 't zwaarste gedeelte der taak is ongetwijfeld, de inzichten der bevolking te doen veranderen. Blijft deze tegenwerken, dan helpen de krachtigste pogingen bitter weinig.
Iets naders uit den rijken inhoud mee te deelen is ons onmogelijk; wáár zouden we beginnen, wáár eindigen? Alleen nog worde vermeld, dat de schrijver beschikte over een zeer rijken bronnenschat en dat het werk doorzaaid is met overtalrijke foto's, van overal saamgelezen. Het is als 't ware alsof de schrijver wilde zeggen: Hier hebt ge Insulinde, mooi en... leelijk. Alleen reeds om die kiekjes heeft het werk bijzondere waarde; 't mag genoemd worden een reuzenfilm, die nu eens bewondering en verwondering, dan weer afgrijzen en medelijden wekt (slechts één foto ware beter niet opgenomen - die op blz. 128). Aan den heer Tillema komt, ook voor dit derde deel, de dank van Nederland en Insulinde toe: Bene meruit de Patria. 's-Gr. v.L. |
|