Nationaliteitsgevoel in den vreemde.
Opgedragen aan de Nederlanders in Tampico en de Nederlanders in den vreemde in het algemeen.
Wanneer ik zoo nu en dan mijn gedachten eens den vrijen loop laat gaan en tracht te doorgronden, welke toch onze taak is, die ons met het leven werd opgelegd, dan kom ik zoo vaak voor raadsels te staan, die het mij onmogelijk is op te lossen. De wijsbegeerte is niet mijn vak, de meesten der lezers zullen er ook wel geen bepaalde studie van hebben gemaakt, maar toch gaat men onwillekeurig door een onbepaalden drang gedwongen, wel eens over de levensraadselen nadenken, vraagt men naar het hoe en waarom en, is dan, bij eenig dieper nadenken,...... ten einde raad.
Wat is onze taak in het leven?
Daaraan dacht ik onwillekeurig, toen ik eenigen tijd geleden een belangwekkende studie las over de geschiedenis van ons land in den Franschen tijd en de overtuiging kreeg, dat het ruim een eeuw geleden een warboel in ons vaderland was. 't Land lag overhoop, er was geen leiding, geen fut en kracht zat er in ons volk. de toestand leek hopeloos. Wellicht dachten onze grooten overgrootvaders er toen nog erger over dan wij nu, wellicht zagen zij de toekomst nog donkerder in dan wij dit thans doen.
Ruim een menschenleeftijd is voorbijgegaan, in de eerste tien jaren dezer nieuwe eeuw was al het toen geledene reeds lang vergeten; wij hadden iets bereikt, waren machtig en rijk geworden, hadden onze zelfstandigheid hernomen en bewaard. Ons volk had een wilskracht aan den dag gelegd, had gewerkt en gezwoegd en bracht het tot een ongekende ontwikkeling. Handel en nijverheid bloeiden, wij werden wederom meegeteld onder de mogendheden, in het buitenland staarde men met verwondering naar het kleine, krachtige, werkende Nederland. Wie brachten dit alles tot stand? Het waren onze vaders, die met noeste vlijt en een ongekend doorzettingsvermogen al hun krachten besteedden aan den wederopbouw van het eens machtige Holland. De negentiende eeuw is een tijd van daden, van grootsche en trotsche verrichtingen geweest, die ons, wanneer wij dit eens grondig bestudeeren, met trots vervullen en ons hart doen zwellen. Kracht heerschte er en de kracht, de onverzettelijke wil bracht groote dingen tot stand.
Waarvoor leven wij?
Om te strijden, ons geheele leven door, om in dien strijd te overwinnen en met elke overwinning een steentje bij te dragen tot onze geschiedenis Wij maken de geschiedenis, wij krijgen na ons weer anderen, die ons werken en streven zullen beoordeelen, die ons veroordeelen of prijzen zullen. Besefte ieder mensch toch, dat hij aan de geschiedenis van z'n volk en land bijdragen kan, dat hij die geschiedenis grootsch of onbeteekenend kan maken! Wij behoeven heusch geen Napoleon te zijn, die in z'n hand de geheele wereldgeschiedenis hield en die vormde zooals het hem goeddacht. Persoonlijk kunnen wij een brokje geschiedenis afleveren, gezamenlijk kunnen wij, al de brokjes vergarend, de machtige zuil eener grootsche geschiedenis opbouwen. Wij hebben gelegenheid in overvloed, om daaraan mede te werken. Ook in den vreemde! Een ernstig begrepen nationaliteitsgevoel moet daar vooral aan den dag gelegd worden. Daar in den vreemde vooral moeten wij Hollanders trotsch zijn op onze afkomst, trotsch op ons vaderland. Daar moet elke vreemdeling gedwongen worden naar ons te kijken, daar moet men toonen wat een Nederlander vermag, daar leven wij met een heiligen plicht om den vreemdeling bewondering in te boezemen en af te dwingen voor de daden, de kracht, den wil en het streven der Hollanders. Daar mag men zich niet schamen voor het kleine Nederland, waar wij allen zijn groot gebracht. Opgekomen moet er worden tegen elken smet, die men op ons volk, ons land tracht te werpen. Wij bezitten koloniën van oudsher, die, willen wij ons niet schamen voor onze voorouders, behouden moeten blijven. En overal dreigt het gevaar, loert men op dit groote stuk geschiedenis van ons. Daar moet gewerkt worden, kracht en wil worden getoond, daar moet gestreden worden. Drage ieder een steentje bij in z'n persoonlijk leven. late ieder van z'n leven maken een tijd van toewijding tot land en volk, make ieder één klein stukje geschiedenis, geen
nood, geen gevaar zal ons deeren. Dan blijft ons Nederland wat het steeds is geweest, ja, grooter en machtiger zal het worden, dan blijft ons Indië aan ons verbonden, hechter nog dan tot nu toe, dan dreigt geen gevaar. En ons nageslacht zal ons dankbaar zijn, zal ons prijzen en bewonderen en de wereld zal Nederland met bewondering aanstaren en eerbied hebben voor zijn bewoners.
Tampico (Mexico)., Maart 1921.
JOHAN TER ELLEN,
(vert. A.N.V. te Tampico).
Gaarne verleent Neerlandia een plaats aan deze van zoo warme vaderlandsliefde getuigende uiting van een Nederlander in den vreemde. Moge zij een aansporing zijn voor alle landgenooten om, waar ter wereld zij zich ook bevinden, hun Nederlandsch nationaliteitsgevoel hoog te houden, gedachtig aan Melt Brink's woorden:
Ik voel toch, waar ik heen mag gaan,
Dat mij mijn land behoort.