Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Zooals het programma aangaf zouden de deelnemers zich te 10¾ uur vereenigen op de binnenplaats van het Amsterdamsche stadhuis en tegen 11 uur waren dan ook een 50-tal leden van het Verbond ter plaatse aanwezig. Onder leiding van den volijverigen Secretaris van de Afd. Amsterdam begaven de deelnemers zich naar de raadzaal, alwaar spoedig ook de burgemeester J.W.C. Tellegen, vergezeld door de wethouders en den gemeentesecretaris verscheen. De burgemeester verklaarde zeer verheugd te zijn de deelnemers aan den groepsdag te mogen ontvangen. Hij begroette in hen strijders voor Nederlandsche belangen en Nederlandsche taal. Hij wees er verder op hoe ook in het gemeentebestuur warm gevoeld wordt voor onze taalbelangen en zulks uit de gewisselde stukken helder blijkt. Verder wees hij er op hoe zij, die bij de debatten over het meesterschap van de taal beschikken, ook het meeste succes hebben. Ten slotte uitte Z.E.A. de beste wenschen voor het succes van den groepsdag. De groeps-voorzitter beantwoordde deze rede en verklaarde hoe Bestuur en leden het een voorrecht achtten, te worden ontvangen door hen, die de hoofd- en wereldstad Amsterdam besturen, welke in den loop der eeuwen zooveel gedaan heeft om Neêrlands vlag te brengen naar alle continenten en landen. Hij gaf hiervan verschillende voorbeelden en herinnerde er aan hoe in den zelfden Prinsenhof - waar men thans vereenigd was - de vroedschap van Amsterdam in 1597 aan den maaltijd gezeten, voor zich had doen verschijnen de stoere tochtgenooten van Heemskerk en de Rijp, die op initiatief van Amsterdamsche kooplieden een doorgang naar Indië waren gaan zoeken door de N. IJszee. Hij droeg verder de belangen van het A.N.V. aan het gemeentebestuur op, maar verklaarde daarbij dadelijk, dat dit vrijwel overbodig was, gezien het vele dat de gemeente doet in 't belang van opvoeding, sociale verbeteringen, hygiëne, onderwijs en sport - altijd geheel handelende in den geest van het Verbond en aldus betrachtende wat spreker noemde ware vaderlandsliefde. Hij eindigde met zijne beste wenschen te uiten voor den bloei van Amsterdam, dat thans in zijn 52 vaste stoomvaartlijnen en zijn 215 H.A. haven-oppervlakte, zeker de waarborgen voor dien bloei bezit. De Voorzitter van de Afd. Amsterdam, Prof. Dr. J. te Winkel, dankte daarna den burgemeester voor de hartelijke ontvangst. Men bleef nog eenigen tijd bijeen, maar de tijd was beperkt, want de groepsvergadering eischte de tegenwoordig van Bestuur en Afgevaardigden. Dankbaar en voldaan nam men dus afscheid en verzamelde zich in het American hotel, waar te ongeveer kwart voor twaalf de vergadering door den groepsvoorzitter werd geopend. Jammer dat de tijd voor vergaderen kort was, want er waren gewichtige punten te behandelen. Achter dit verslag vinden de leden de notulen der gehouden morgenvergadering. Te één uur verzamelde men zich aan een noenmaal en zeker zou menigeen nog gaarne wat nagepraat hebben, maar te twee uur zou de eigenlijke groepsdag een aanvang nemen en vol spanning over hetgeen de beide sprekers, Prof. Dr. J.W. Pont en Prof. Dr. H.T. Colenbrander, zouden mededeelen, zocht ieder een goed plaatsje in de ruime bovenzaal. De groeps-voorzitter opende de bijeenkomst en sprak een woord van welkom, waarbij hij in 't bijzonder noemde den Heer van Dragten uit Suriname. Prof. Besselaar uit Pieter Maritzburg en Dr. Spelleers, vroeger werkzaam in België. Daarna verleende hij het woord aan Prof. Pont, die een rede zou uitspreken over de verhouding tusschen Nederland en Z.-Afrika. eD beperkte ruimte in ‘Neerlandia’ veroorlooft slechts de hoofdzaken weer te geven.
De spreker ving aan met te betuigen dat Hollandsch Zuid-Afrika niet in de Unie van Zuid-Afrika is ondergegaan. Het leeft, het leeft zelfbewuster, dan ooit. Er is een volk in wording, een volk met een eigen karakter, een volk van een krachtigen, Hollandschen stam. Dit jonge volk met een zelfbewustzijn en misschien ook met wat zelfoverschatting, een jong volk eigen, treedt ons tegen als gelijke. Het vraagt niet welwillende beoordeelingen of raadgevingen, doch het vraagt vertrouwen en medeleven, De Nederlanders hebben geen recht, als belangstellende verwanten. Zuid-Afrika wenken te geven op het gebied der taal of op deze taal af te geven. De taal in Zuid-Afrika is los van ons tot bloei gekomen, als zij door ons had moeten blijven, dan was zij al lang dood geweest. De taal zelve is uit Zuid-Afrika ontsproten. Wij hebben geen recht haar te minachten. Het Afrikaansch heeft zich voor goed een plaats veroverd. De wassende stroom is niet tegen te houden. Het Afrikaansch heeft overwonnen. Daartegenover moeten wij niet komen met een critiek, dat onze taal meer welluidend is, maar wij moeten er bewondering voor hebben. De taal is een nieuwe vorm van onze taal. Groot is het taalgebied voor het Hollandsch-Afrikaansch, het gaat van den Tafelberg tot Zuid-Soedan. In Rhodesia heeft men nog een zwaren strijd te voeren. Spr. zou de Nederlanders, na zijn bezoek aan Zuid-Afrika, willen toeroepen: leer het volk daar kennen als een jong, worstelend wassend volk, dat zich ontwikkelt en zelfbewust zijn weg gaat. Willen de betrekkingen tusschen Zuid-Afrika en Nederland sterker worden, dan moeten er banden op cultureel en economisch gebied aangeknoopt worden. Er is in en voor Afrika veel te doen. Het is verblijdend, dat hier zooveel jongelui uit Zuid-Afrika aan de hoogeschool studeeren. Het zou wenschelijk zijn, dat ook de fabrieken voor practici geopend werden. Er moeten meer Nederlanders met energie, volharding en initiatief naar Zuid-Afrika gaan. Men moet echter niet denken, dat Afrika Indië is en men er gauw rijk wordt. Wat de economische belangstelling in Zuid-Afrika betreft; deze is in ons land gering. Wij moeten medewerken aan den opbloei van dit zelfbewuste volk en wij moeten dat vlug doen. Er is hier geen flauw besef van de groote coöperatieve belangen in Zuid-Afrika. Zij vragen kapitaal. Waar is de Nederlander, die geld geeft? Een stevige economische onderbouw is voor het opbloeiend volk noodig.
De belangrijke voordracht gaf aanleiding tot het stellen van eenige vragen, die door Prof. Pont beantwoord werden. O.a. bleek hierbij dat het lager onderwijs in Zuid-Afrika in geheel andere richting geleid wordt dan in Nederland, zoodat men niet moet denken dat jongelieden uit Z.-Afrika hier komende, onmiddellijk het onderricht aan burgerschool of gymnasium zouden kunnen volgen. Daartoe zouden ze eerst nog een paar jaar in Nederland voorbereid moeten worden. De rechtstaal in Z.-Afrika is Engelsch en dat zal voorloopig wel zoo blijven. Een krachtig applaus bewees hoe de vergadering, die tot een paar honderd belangstellenden was aangegroeid, de rede van den aan ervaring zoo rijken spreker op prijs stelde. Moge de indruk, door zijn gloedvolle rede gewekt, niet vervagen, maar vruchten dragen. Daarna was het woord aan Prof. Dr. Colenbrander, die op verzoek van het Bestuur een voordracht zou houden over de ontwikkeling van Vlaanderen.
Vlaanderen is - aldus ving de spreker ongeveer aan - als met gedenkteekenen overdekt, die spreken van Vlaanderen's groot verleden. Het verleden, waarin Vlaanderen het liefst toeft, ligt verder dan ons roemrijk verleden. Het is te betreuren, dat de Dietsche beschaving van de middeleeuwen zich niet heeft gekristalliseerd om een nationale dynastie. De vestiging van een aanzienlijke Nederlandsche monarchie behoorde toenmaals niét tot | |
[pagina 4]
| |
de onmogelijkheden. Er ontstond een crisis en in den critieken tijd van de godsdienstoorlogen kwam er een scheiding tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Na den vrede van Munster zonk Vlaanderen terug - mede ten gevolge van de verzanding van het Zwin, wat belemmerend werkte op de scheepvaart. Deze toestand duurt eeuwen. Na de beweging van 1830, toen de Belgische staat opgericht werd, ziet men het verschijnsel, dat de Waalsche provinciën vooruitgaan, doch Vlaanderen achterblijft. Een verklaring daarvan is, dat de Waalsche provinciën juist een minder rijk verleden hebben en dat zij vrijer stonden tegenover de 19e eeuw. Zij hebben van de gunstige omstandigheid gebruik weten te maken dat er in de provinciën kolenbeddingen zijn voor exportnijverheid. Toch heeft Vlaanderen nog eenige troeven in de hand. De kust van België is Vlaamsch, de voornaamste uitvoerhaven is Vlaamsch. Intusschen is de oorlog gekomen met al het krakeel tusschen activisten en passivisten. Als Nederlanders kunnen wij het taalvraagstuk behoedzaam en onpartijdig beoordeelen, en dan komen wij tot de conclusie, dat er aan weerskanten gevaar voor de Vlaamsche beweging bestaat. Het passivisme, met eenige volharding volgehouden, brengt verslapping. Bij de activistische richting kan kortzichtigheid komen. Men wist niet vooruit, wie de overwinning in den oorlog zou behalen en het is in zekere opzichten verkeerd, dat de activisten zich Duitsche hulp hebben ten nutte gemaakt om hun idealen te verwezenlijken. Passivisten kunnen er thans niet meer zijn in Vlaanderen en de activisten hebben afgedaan in dezen tijd, nu er overal actie is. Nu of nooit moet er beslist worden, of de lijn van thans tot de overwinning op taalgebied zal voeren. Het bestaan van de Vlaamsche Frontpartij werkt zichtbaar op de verhoudingen in de verschillende in België bestaande politieke partijen. Spr. drong aan op een meer clemente houding van Nederland jegens het voor zijn taal strijdend Vlaanderen. Een betere stamverhouding kan van veel belang zijn, zooals blijkt uit niet verdachte Vlaamsche persstemmen tijdens de anti-Nederlandsche campagne. Met groote behoedzaamheid en belangstelling moet de Vlaamsche strijd gevolgd worden.
Een daverend handgeklap bewees hoezeer de vergadering dankbaar was voor het gehoorde en instemde met den spreker waar deze aandrong op krachtiger belangstelling van Noord-Nederland in den Vlaamschen taalstrijd. De rede gaf aanleiding tot een schitterend en gloedvol betoog van den Vlaming Dr. De Decker, die uiteenzette hoe de Vlamingen, die gehoopt hadden door samenwerking met het streven van de Duitsche leiding, den taalstrijd te winnen, hierbij geleid waren door hooge en eerbiedwaardige beginselen. Daarvoor hadden zij alles opgeofferd en moesten zij thans boeten. Het geestdrifig applaus moge dezen fieren Vlaming de overtuiging geschonken hebben, hoe hij de vergadering in de ziel had weten te grijpen. Het woord was thans weder aan den Voorzitter, die zeker de tolk was van allen, toen hij de beide sprekers dankte voor hun boeiende en leerzame redevoeringen, die zeker er veel toe bijgedragen hebben om de kennis van Zuid-Afrikaansche toestanden en Vlaamsche ontwikkeling bij alle aanwezigen te vermeerderen. Dat de belangstelling in Vlaamsche cultuur en taal in den boezem van het A.N.V. steeds verder om zich heengrijpt, zou reeds dadelijk bewezen worden. De Voorzitter deelde toch mede dat in verband met het gestelde in art. 39 van het groepsreglement bij hem waren ingekomen de volgende denkbeelden, die thans - voor zoover de tijd het zou toelaten - besproken zouden worden en wel: 1e. Wat kan groep Nederland doen voor de oprichting van een groep Vlaanderen van het A.N.V.? Ingezonden door de Amsterdamsche Studenten-Afdeeling. 2e. Moet niet gestreefd worden naar samenwerking van het A.N.V. met vereenigingen in den lande als: ‘Nederland in den Vreemde’, ‘Nederlandsch fabrikaat, enz.’? Ingezonden door de heeren Mr. K.M. Phaff en W.J. Lugard. 3e. Wettelijk vaststellen dat het verboden is vreemde opschriften te gebruiken aan den openbaren weg, indien niet op even duidelijke wijze het Nederlandsch er bovenof er voor staat. - Ingezonden door den heer Blits te 's-Gravenhage. 4e. Is het niet gewenscht, bij de Regeering er krachtig op aan te dringen dat zij hare pogingen om een vliegtocht van Nederlanders naar Nederl.-Indië te doen slagen, herhale? - Ingezonden door de Afdeeling Delft. 5e. Wat zou kunnen geschieden om het bedenkelijk tekort aan Nederlandsche ambtenaren in Ned.-Indië aan te vullen? - Ingezonden door de Afdeeling Delft. Alle punten - men zal het moeten toegeven - van groot gewicht, maar te veel om - gelet op het late uur - elk onderwerp volkomen tot zijn recht te doen komen. Vol moed ving men echter de bespreking van punt 1 aan, doch de woordvoerder van de Amsterdamsche Studenten-Afdeeling bleek niet zoozeer den nadruk te leggen op hulp, die groep Nederland bij opleving van Vlaansche afdeelinen zou kunnen bieden. Zijn betoog bleek hoofdzakelijk tot basis te hebben een aanval tegen het beleid van het Hoofdbestuur, dat getoond zou hebben niet voldoende belang te stellen in de heropleving van Vlaamsche Afdeelingen. De beweringen van den spreker werden belichaamd in eene motie, luidende: ‘De Groepsdag..... overwegende dat het Hoofdbestuur handelt alsof groep België had opgehouden te bestaan, terwijl het vaststaat dat verscheidene takken van groep België wel degelijk nog werkzaam zijn, spreekt den wensch uit dat het Bestuur zich met bekwamen spoed in verbinding zal stellen met de leiders dier werkende takken van groep België om zonder verwijl, zoo noodig met geldelijken steun, de geheele heropleving van de groep België te bevorderen.’ Over het al of niet wenschelijke om deze motie in stemming te brengen, ontspint zich een levendig debat, waarbij blijkt dat men algemeen van oordeel is dat de groepsdag-bijeenkomst niet gerechtigd is deze motie - zooals zij daar ligt - in behandeling te nemen. De Voorzitter wenscht de motie niet in stemming te brengen, in de eerste plaats omdat de gecamoufleerde aanval op het H.B. in het geheel niet uit het door de Amsterd. Stud. Afd. ingediende onderwerp was op te maken en ten tweede omdat - al zijn enkele leden van het H.B. aanwezig - zij als gasten hier zijn. De Studenten-Afd. kan hare bezwaren tegen de leiding van het H.B. schriftelijk ter kennis brengen van den Voorzitter, die daaromtrent dan het H.B. kan uitnoodigen haar beleid ten deze uiteen te zetten. De Voorzitter leest nog een gedeelte voor van twee door hem pas uit Antwerpen ontvangen brieven, waaruit blijkt dat aldaar gearbeid zal worden aan de heropleving van Vlaamsche Afdeelingen van het A.N.V., welke mededeelingen door de vergadering met instemming begroet worden. Ook leest hij uit de notulen van de op 16 October gehouden vergadering van het H.B. een gedeelte voor, waaruit z.i. blijkt dat het H.B. ten opzichte van de heropleving van het A.N.V. in België, volstrekt niet zoo stil gezeten heeft als de mededeelingen van de Amsterd. Studenten-Afd. zouden doen vermoeden. Intusschen is het tijd geworden om de bijeenkomst te beëindigen, zoodat de behandeling van de overige punten moeten worden uitgesteld.Ga naar voetnoot*) Na herhaalden dank aan de sprekers en een opwekkend woord aan de vergadering, sluit de Voorzitter de vergadering. | |
[pagina 5]
| |
Als om zulks nader te bevestigen, gaat plotseling het electrisch licht uit, zoodat de aanwezigen tastende en hier en daar met behulp van een glimmende lucifer de vergadering moeten verlaten. Een half uur later schijnt het licht weder in vollen glans en is de vergaderzaal herschapen in een feestelijke eetzaal, waar een vijftigtal gasten zich vereenigen, om na de inspanningen van den dag te genieten van gezelligen kout en de goede spijzen, die de ‘dischkaart’ opsomde. De eerste dronk werd door den tafelvoorzitter, Prof. Dr. J. te Winkel - voorzitter van de Afd. Amsterdam - uitgebracht op H.M. de Koningin. Alle aanzittenden stonden recht en spontaan werd het Wilhelmus geestdriftig gezongen. Van dezen dronk werd telegrafisch aan Hare Majesteit kennis gegeven en nog in den loop van den avond kwam namens de Koningin een dankbetuiging in, Spoedig daarop zette een lid op de piano het Transvaalsche volkslied en de Vlaamsche Leeuw in en weder stonden alle aanwezigen op en zongen de schoone melodiën met gloed mede. Toen openden zich de sluizen der welsprekendheid. Het zou ons te ver voeren de verschillende toespraken te vermelden, maar er werd veel en goed gesproken. Indien alles wat de verschillende sprekers te berde brachten en van de toekomst hoopten, in vervulling ging, dan zou de arbeid van het A.N.V. in binnen- en buitenland zeker op schitterende resultaten kunnen wijzen. Door verschillende aanzittenden werd een sympathietelegram verzonden aan de politieke gevangene Mevr. Rosa de Guchtenaere. Tegen 9 uur werd de tafel opgeheven en verzamelde men zich in een der beneden-lokalen van het hotel waar thans de kunst aan de beurt was. Mejuffrouw Antoinette van Dyk - op de piano begeleid door Mevr. van Lier-Derks - vergastte de aanwezigen op een keur van Nederlandsche liederen, waarbij het Vlaamsch en Zuid-Afrikaansch niet vergeten werd. De zangeres en de pianiste vonden warmen bijval en werden met bloemen gehuldigd. Toen sloeg het middernachtelijk uur en was de tijd van scheiden daar. Veel handen werden gedrukt, vele goede wenschen voor de toekomst geuit en daarmede behoorde deze groepsdag weer tot het verleden. Wij besluiten dit verslag gaarne met een woord van hulde aan den ijverigen Secretaris van de Afd. Amsterdam - den heer S. van Lier Ez. - die zooveel tot voorbereiding en welslagen van den Groepsdag heeft verricht. Ieder die wel eens belast is geweest met de regeling van een feestelijke bijeenkomst, weet wat een tijd en toewijding zulk een regeling kost en dus zijn wij den heer van Lier zeker veel dank verschuldigd. SCHÖNSTEDT. |
|