Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Een paar jaren geleden werd door den Gouverneur-Generaal benoemd eene commissie om te ontwerpen een wet op de Landsordening van Indië.
Die commissie is met haar taak gereed en de Indische bladen weten reeds mede te deelen, welke veranderingen in hoofdzaak worden aanbevolen. De strekking is: Indië door Indië geregeerd en aan Nederland de contrôle. Het komt ons voor, dat zelfs de meest vooruitschrijdenden met die voorstellen tevreden kunnen zijn. Men oordeele: Met uitsluiting van alle vreemdelingen zal ieder Nederlandsch onderdaan benoembaar zijn tot elk openbaar ambt, terwijl het toekennen van staatkundige rechten niet afhankelijk gesteld zal worden van onderscheidingen van ras of landaard; voorts zijn de van overheidswege op te leggen lasten voor allen dezelfde. Alle Nederlandsche onderdanen, ouder dan 25 jaar, die het Nederlandsch, Maleisch of wel een andere hier inheemsche taal kunnen lezen en schrijven, zijn kiezers. Een maand na de groote verkiezingen worden de benoemde leden eerst aangewezen. Het passiefkiesrecht zal alleen worden toegekend aan Nederlandsche onderdanen, die ouder zijn dan 25 jaar en Nederlandsch kunnen lezen, schrijven en spreken. De hoofdschijven van het gezag zijn: de Koning(in), de Gouverneur-Generaal, de Raad van Indië, de Landsstaten (ten hoogste 80 leden). Voorts wordt gehandeld over de bestuursindeeling in Gouvernementen en Gewesten: in de eerste worden gevonden colleges, genaamd Staten, met een Raad van Bestuur: in de tweede kan aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur een Raad worden toegevoegd. Eindelijk wordt ook de aandacht geschonken aan de instelling van gemeente- en dorps-besturen, waterschappen en landschappen.
Zonder ons in beschouwingen over den nieuw voorgestelden toestand te verdiepen, spreken wij alleen den wensch uit, dat met vermijding van gewelddaden, Insulinde zich gedeeltelijk tot een hooger standpunt moge opwerken. Zal de Indonesiër er meer welvarend door worden? Aldus vragen wij onwillekeurig. En het antwoord luidt, zeer kort: Ja, als hij aanpakt! | |
[pagina 122]
| |
Dat laatste is tot dusver nog in geen enkel opzicht geschied. Eenige dagen geleden schreef de heer Feenstra o.m. in de N. Rott. Crt.: Op den grond van hun hart ligt de wensch, een landje gemeubileerd te krijgen, zooals een kind een boerderij krijgt in een spanen doos, een huisje, glimmende beestjes, kippen en eene blozende boerin, alles compleet. De boerin dan te vervangen door een stel Chineesche koelies en een Hollandschen planter, die het werk weten te doen. - Want dit is de leus van het ‘Indië voor de Indiërs’ in zijn eenvoudigste gestalte zooals de naieven zich dat droombeeld vormen. Niet het Indië zooals het was wordt begeerd. De wildernis, waar de mensch het dier moet bestrijden en waar hetleven schamel is, is nog wel à prendre. Maar men wenscht het Indië zooals het Westen dat maaakte; met tuinen als parken, waar goed dingen groeien en sporen en schepen, die goed dingen brengen en steden waar het goed leven is. En van dat moois een ieder zijn deel en ieder een baas en niemand een koelie. - Hoe spoedig zou de groote geest der wildernis, die steeds waakzaam is, zijn oude macht weer hernemen; hoe spoedig zou men weer terug zijn in de barbary, als deze kinderen hun zin eens kregen!’
Er is veel waarheid in deze woorden. Daarom nog geen verwijt! De Indonesische boer is niet lui, kan op eigen manier doorwerken, met geduld en volharding heel wat tot stand brengen. Maar tot dusverre mist de Indonesiër datgene wat den Europeaan, den Chinees, den ‘vreemden Oosterling’ tot grootere welvaart brengt. Op 't oogenblik nog niet de drang om zelf te maken, te scheppen - een drang, die b.v. 't Japansche volk heeft opgewerkt; ontwikkeling wordt voorloopig alleen gezocht om tot flink betaalde staatsbetrekkingen te komen. De techn. hoogeschool te Bandoeng opent een nieuw tijdperk. En als nu bij den Indiër, die van den boom der Westersche kennis geproefd heeft, de vraag rijst: waarom zij wel en wij niet, dan moet dit niet alleen nijd verwekken, zooals wij op 't oogenblik in Indië aanschouwen maar ook nog iets anders: de begeerte om aan te pakken zooals de vreemdelingen dat doen. Ontwaakt deze begeerte niet, dan zal de nieuw voorgestelde Landsordening aan de oorspronkelijke bewoners van Insulinde weinig heil brengen. Kennis, geleerdheid baten een volk niets, als men niet geleerd heeft in den strijd om 't bestaan op de ware manier aan te pakken. Het flink nijdig worden op anderen en daarna... flink kwaad op zich zelven is de weg tot vooruitgang * * * In de Juli-afl. des vorigen jaars werden door mij eenige bladzijden gewijd (91-94) aan de ‘ontwikkeling van het Indonesische meisje’ en aan een Vereeniging, die op dat gebied met vrucht werkzaam is. het Kartinifonds. Aan het ontvangen verslag over 1919 wordt hier een en ander ontleend: Op den 24en Juli 1919 werd te Bandoeng ingewijd het nieuwe gebouw der Normaalschool voor Indische hulponderwijzeressen van de Van-Deventer-vereeniging voor West-Java. Die opening geschiedde door de Gravin van Limburg Stirum. [De hierbij gevoegde afbeelding der school toont weer, hoe ruim, frisch en gezellig zoo'n inrichting in Indië er uit ziet, in tegenstelling met de hooge, logge, vaak somber uitziende gebouwen in Europa]. Wat de genoemde Vereeniging betreft, de oprichting werd voorbereid door de Afd. Alg. N. Verb. te Buitenzorg, die in Septr. 1916 vertegenwoordigers van verschillende Inlandsche vereenigingen bijeen riep om te beraadslagen over de wijze, waarop het best door een blijvende stichting hulde zou kunnen worden gebracht aan de nagedachtenis van Mr. Van Deventer. Een commissie van voorbereiding werd ingesteld en daaruit werd op 20 April 1918 | |
[pagina 123]
| |
de Van-Deventer-Vereeniging over West-Java geboren. De gemeente Bandoeng hielp met bouwgrond; 1 Juni 1918 werd de eerste steen gelegd en reeds in October d.a.v. werd met het onderwijs aan de eerste klasse een aanvang gemaakt. Nu is er een tweede klasse bijgekomen en op den duur zullen er 4 klassen zijn, elk van ongeveer 25 meisjes. De Kweekschool belooft dus te worden een belangrijke bron voor Indië's ontwikkeling. Behalve deze school zijn er nu in Indië de volgende inrichtingen van dien aard: de Kweekschool te Salatiger, Normaalscholen te Solo en te Djocja en de Fröbelkweekschool voor meisjes van alle landaarden te Batavia - alle in de laatste jaren tot stand gebracht. Het onderwijs in de Nederlandsche taal is er allerminst vergeten; daaraan wordt wekelijks besteed te Bandoeng 5 uur, te Salatiger 10 à 11, te Djocja 5 en te Batavia 11 uur. Als toelichting wordt in dit verband gemeld: Alle meisjes- en kweek-scholen worden door de Regeering, voor zooverre zij niet rechtstreeks van haar uitgaan, krachtig gesteund; niet alleen, dat zij het ‘leeuwendeel’ betaalt voor den bouw en de salarissen, maar zoo noodig stelt zij ook hare beste leerkrachten voor dit ‘bijzondere’ onderwijs beschikbaar; zoo o.a. aan de kweekschool te Bandoeng. Om tot het Kartinifonds terug te keeren deze Vereeniging kon in 1919 haar ondersteunend werk nog al voldoende voortzetten; 83 donateurs, 484 leden en 165 begunstigers droegen bij f 6781.50. Het door Mr. Abendeman uitgegeven merkwaardige boek Kartini's broeven, getiteld ‘Door licht tot duisternis’ gaf vanaf den beginne een bate van f 5327.40; zoo werkt de lieve ontslapene nog na haar heengaan voor haar Javaansche zusteren. Jammer dat het kapitaal van f 76118.56 terugliep tot f 74639.98½. Zes scholen in Indië werden samen gesteund met f 10503.39. Moge het Kartinifonds in staat gesteld worden om 't kapitaalverlies in te halen en in 1920 met een dubbel bedrag te steunen!
In het verslag wordt er terecht op gewezen, als op een belangrijke gebeurtenis, dat ook in Indië de gemeentezorg voor het Onderwijs begint te ontwaken. Batavia en Semarang besloten tot de oprichting van Hollandsch-Indische en Hollandsch-Chineesche scholen; te Semarang werd de eerste Holl.-Ind.-school reeds geopend. Aan zulke scholen wordt door het Land subsidie verleend op denzelfden voet als aan particulieren, die bijzondere schoten oprichten. Langzamerhand blijkt het dus, dat de gemeentebesturen in Indië, zoo vaak met mindere achting genoemd, zich tot volle werkzaamheid ontplooien. Veel goeds werd reeds tot stand gebracht op 't gebied van volksgezondheid, woningbouw, stadsverfraaiing, enz. enz. En als de inkomsten niet zoo beperkt waren, zou men van gemeentewege overal de vleugels breeder uitslaan. Er wordt daarginds dus flink gewerkt, er is vooruitgang op ieder gebied; op menig gebied zelfs duizelingwekkend snel. Mogen Nederlandsche jongelieden zich toch bekeeren van hun onwil om derwaarts te gaan en aan die ontwikkeling mede te werken. Dan wenschen wij hun een: ‘Slamat Djalan!’
Dit is de naam van een handleidingGa naar voetnoot1) ten dienste van hen, die zich op de hoogte wenschen te brengen van de Maleische spreektaal in Oost-Indië. Gaarne onderschrijf ik het oordeel van den heer Bgd. D. Abdoellah (een meer bevoegd beoordeelaar dan ondergeteekende): ‘Nadat ik tevens verschillende andere in omloop zijnde populaire Maleische leerboekjes met dit werkje vergeleek, aarzel ik geen oogenblik te verklaren, dat “Selamat djalan” verreweg het beste Maleische leerboekje is voor hen, die niet in de gelegenheid zijn geweest in de Maleische taal wetenschappelijk onderricht te ontvangen.’ 't Boekje is aardig, ‘leuk’ geschreven; de methode is vlug en opwekkend, doeltreffend; doorzaaid met tal van frische opmerkingen en anecdotes. Het geeft de spreektaal, waarvan ieder beschaafd Europeaan zich bedienen moet, daarbij rekening houdende met het beleefdheidsgevoel van den Indonesiër (wat in andere handleidingen zelden 't geval is). De uitgave is keurig verzorgd: goede leesbare letter; goed papier; stevige, buigbare, grijslinnen omslag. Is het alleen bestemd voor hen, die naar Indië gaan? Ik meen, dat allen, die iets met Indië te maken hebben, o.a. de jongelui van handelskantoren enz., verstandig zullen doen door zich dit boekje aan te schaffen; ze zullen er geen spijt van hebben. Kapitein Vermeer heeft alle eer van deze welgeslaagde pennevrucht. 's-Gr. v.L. |
|