Indonesië.
De bezorger van de rubriek Oost-Indië in het Juli-nummer van Neerlandia, besprekend: de ontwikkeling van het Indonesisch meisje, laat zich in een noot ontvallen: ‘De benaming Indonesisch werd onlangs door de Jong-Indiërs ingevoerd en is niet ongeschikt; immers beter dan 't niets zeggende Inlandsch of 't onjuiste Indisch.’
Is het wel geheel juist, om wanneer men van Oost- of Nederlandsch-Indië spreekt, de benaming van Inlandsch niets-zeggend te heeten? Men mag het niet mooi vinden, maar iets anders dan de landskinderen ten overstaan van den buitenlander, of den van buiten komenden, kan men er toch niet onder verstaan. Dit echter daargelaten. De benaming Indonesisch wordt niet ongeschikt geacht. Dit is nu geen, althans geen warme aanbeveling. Er zijn er, die het woord in verband brengen met het algemeen Indisch-nationaal streven, dat in meer uitgebreiden zin samenstemt met de oprichting door den heer Ratu Langie van de Société Asiatique. In het Koloniaal Weekblad van 20 Februari leest men naar aanleiding van het tweede Congres van het Indonesisch Verbond van Studeerenden het volgende:
‘Naar de verslagen te oordeelen, is op dit congres wederom zorgvuldig - ja angstvallig vermeden te spreken over Inlanders. Het is alsof dit woord een geringschatting, een minderwaardigheid aanduidt, en dus als beleedigend moet worden beschouwd. Het is dat toch evenmin als de benaming van vreemdeling in tegenstelling van inboorling. Is men nu gelukkig geweest met de vinding van de woorden Indonesië en Indonesiërs, voor zoover daaraan de beperkte beteekenis is gehecht van Nederlandsch-Indië? Indonesië heeft, dunkt ons, taalkundig een veel wijder begrip, en wel al wat Indië omvat, niet slechts Nederlandsch- maar ook Engelsch-Indië, ja de geheele samenstelling van alle Aziatische landen.’
En in een later nummer (van 3 April) stelt het Koloniaal Weekblad de vraag: ‘Wanneer zal deze ongelukkige, te veel zeggende en daardoor onjuiste benaming (Indonesië) vervangen zijn door een, die beter het daaraan gehecht begrip weergeeft? Indonesië zou juister schijnen als men daarbij had kunnen denken aan een samensmelting, een vereeniging van den Indo met den Chinees. Waarom bij gebrek aan iets beters, niet liever van Multatuli overgenomen het welluidende en reeds eenigszins geijkte Insulinde?’
Het schijnt achteraf, dat de heer v. L. tegen die opmerkingen van het Koloniaal Weekblad geen bedenking heeft, wanneer hij ten slotte aanteekent: ‘Men vergete evenwel niet, dat er ook Indonesiërs buiten Nederlandsch-Indië wonen, juist zou zijn te spreken van de Indonesiërs in Insulinde.’
CH.R. BAKHUIZEN V.D. BRINK.