Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrieven van Ou-Boet.
| |
[pagina 20]
| |
Hollandsche herinneringen vindt men hier niet, al moeten die hier zijn. Een enkel gebouw in het oude gedeelte van de stad geeft wel den indruk van uit den tijd van den Hollandschen handel te stammen. Maar Hollandsch hoort men hier wel. Niet alleen dat er een aantal Hollanders zijn, die door hun handelsdurf een eer zijn voor het Nederlandsche volk, doch toen we onlangs langs de havens wandelden, zat in een schaduwhoekje een klompje menschen het middagmaal te nuttigen en toen zij ons Hollandsch hoorden praten, klonk het ons in een toon van blijde verrassing tegen: ‘Kom, kerels, kom en gesels een beetje met ons’, aan welke uitnoodiging wij maar al te gaarne gehoor gaven. Het waren een viertal Afrikaners, die hun kost bij de havens verdienden. Veel hebben wij moeten vertellen van Transvaal en veel spraken zij over hun leven hier. Te klagen hadden zij niet, zij verdienden goed geld en er waren nog meer Afrikaners bij het steenkoolvervoer uit Transvaal werkzaam, maar ze verlangden terug naar hun land. De Hollandsche Afrikaner is zeer gehecht aan zijn vaderlandschen bodem en overal trekt hem die grond met onweerstaanbare kracht. De Hollandsche Afrikaner is over het algemeen geen wereldburger, hoeveel aanpassingsvermogen hij ook in elke omgeving toont, en dit is maar gelukkig ook: ons dun bevolkt, uitgestrekt Zuid-Afrika kan geen zijner zonen missen en het zijn gewoonlijk niet de zwakste en slechtste burgers, die het vaderland verlaten om in den vreemde te gaan. * * *
De berichten omtrent den ernstigen nood in Holland zijn - zooals te begrijpen is - ook hier niet onbewogen ontvangen. Enkele bladen hebben er politieke munt uit geslagen, maar een groot meegevoel heeft zich tegelijkertijd meester gemaakt van een aanzienlijk deel der Hollandsch-sprekenden in Zuid-Afrika. Dat deel herinnerde zich wat Holland in den tijd van Zuid-AfrfKa's nood voor de Afrikaners heeft gedaan en Jack Hindon, de beroemde treinvernieler, heeft zich tot tolk van zijn landgenooten gemaakt en in alle Hollandsch-Afrikaansche bladen een oproep doen verschijnen, waarin hij pleitte voor het zenden van kost naar Holland. De Nederlandsche Vereeniging te Pretoria had echter deze zaak reeds in overweging genomen en gaf leiding aan een inzameling. De Regeering werd verzocht den uitvoer naar Holland toe te laten van 80.000 zakken mielies. Die toestemming werd verleend en een oproep van de Ned. Vereeniging ging uit, die allerwege weerklank vond. Zij vormde een comité van zeer invloedrijke Afrikaners, want zonder een dergelijk patronaat schijnt hier nu eenmaal niets mogelijk te zijn, hoewel ik voor mij ervan overtuigd ben, dat in dit geval de 80.000 zakken toch wel bij elkaar zouden zijn gekomen. Voor Holland echter is dit comité van voorname Afrikaners een bewijs van de sympathie, die Holland in wijden kring geniet. De vraag is thans alleen, waar men de scheepsgelegenheid zal vinden om deze mielies te brengen. De Ned. Ver. hoopt dat het terugkeerende konvooi voor dit doel een der Z.-A. havens zal aandoen. Men weet dat dit niet in de oorspronkelijke bedoeling lag, doch de Unie-regeering heeft blijkbaar, natuurlijk na overleg met de Britsche admiraliteit, verklaard dat zij geen enkel beletsel in den weg zal leggen, wanneer dit konvooi voor de inscheping van de 80.000 zakken een der Uniehavens binnenloopt. De Ned. Consul-Generaal te Pretoria, Dr. J. van Ketwich Verschuur, beijvert zich zeer sterk in deze zaak. Hij heeft als officieel vertegenwoordiger van Nederland, deze medewerking van de Botha-regeering weten te verkrijgen. De eerste gedachte van deze mielieszending is indertijd uitgegaan van het hier verschijnende weekblad De Spectator. Dit is al meer dan een jaar geleden en die oproep is niet geslaagd, omdat niemand wist hoe die mielies naar Holland zouden komen. Bovendien was toen de nood in Nederland nog niet zoo hoog gestegen. Jack Hindon deed enkele weken geleden zijn oproep hooren; doch toen reeds had de Consul-Generaal der Nederlanden van verschillende zijden ongevraagd toezegging gekregen van mielies voor het stamverwante land; o.a. niet minder dan duizend zakken van een Vrijstaatschen boer. De schenkingen zijn dus wel spontaan, en dit is te opmerkelijker, omdat de Afrikaner wel gul geeft voor een doel dat hem sympathiek is, doch gemeenlijk eerst een oproep afwacht, of juister er voor dien tijd niet aan denkt. Een voorbeeld daarvan is de schitterend geslaagde Helpmekaarbeweging, welke begonnen is met de toezegging van £ 500 door den heer de Villiers, indien er nog honderd menschen gevonden werden, die ieder £ 100 wilden geven. Maar toen stroomden de sommen ook binnen. OU-BOET. |
|