en Amerika de prijzen weer doet dalen. Voor nieuwelingen, die zich daar moesten inrichten, was 't minder aangenaam voor een waschstel f 75. - en voor een gewoon tafelservies f 130. - tot f 140. - te moeten betalen.
Edoch, dat is niet erg; men kan die dingen missen en desnoods Indisch grof aardewerk koopen en zich daarmee behelpen. Erger was de toestand in Nederland en andere landen in Europa, omdat de meest dringende levensbenoodigdheden ontbraken. Hier werd geleden, daarginds niet of althans in veel mindere mate.
Zoo is dan de uitroep, die nu al maanden en jaren lang in de gezinnen der oud-gasten gehoord werd, wel gerechtvaardigd:
‘Indië is toch een gezegend land!’
Men mag dan ook wel aannemen, dat duizenden oud-Indiërs, als zij er kans toe zagen, zich wel gaarne weder in dat land zouden vestigen, al hebben ze er vroeger niet zelden op gesmaald.
Vergenoegt men zich met hetgeen het land oplevert, behoeft men geen ‘stand op te houden’ of wil men dat niet, is men tevreden met een eenvoudig bestaan en gespeend aan ‘wereldsche vermaken’, dan is er menig gezond hoekje in Insulinde, waar men kan gaan uitrusten van ons vierjarig oorlogswee. Strijd tegen de koude behoeft men er niet te voeren en als men niet meedoet aan de mode en de nieuwigheden uit Europa, eischt de kleeding slechts luttele uitgaven. Ja zeker, in menig opzicht een gezegend land.
Toch is ook daar
het oorlogswee wel duchtig gevoeld.
Tengevolge van de ontwrichting van handel en scheepvaart begon het er voor de cultures dreigend uit te zien, wat natuurlijk zijn nadeeligen terugslag had op welvaart en koopkracht der bevolking.
Bovendien ondervond de toevoer van rijst uit andere deelen van Oost-Azië telkens, tot op den huidigen dag, belemmering en drong reeds hier en daar tot inkrimping der cultures voor de wereldmarkt om de rijstteelt te kunnen uitbreiden. Het is in dezen wel jammer, dat de volksvoeding tot dusverre alleen op rijst is aangewezen, en deze niet dan zeer noode wordt vervangen door maïs of aardvruchten; rijst is voor den Inlander het eten (in het hooge gebergte alleen is maïs het hoofdvoedsel, terwijl rijst daar als een lekkernij wordt beschouwd).
Misschien dat de rampzalige wereldoorlog althans dit goede heeft gehad voor Indië's oorspronkelijke bevolking, dat men zich gaat aanpassen aan de omstandigheden en in de voeding wat minder eenzijdig wordt. Dit neemt niet weg, dat de bestuurders dezer kinderlijke bevolkingen voor de toekomst meer dan tot dusver te waken hebben, dat de volksvoeding niet worde opgeofferd aan de voortbrenging voor de wereldmarkt. Dat is trouwens de les, die door alle volken geleerd is in dezen boozen tijd, nu ieder volk voor zichzelf moet zorgen, wat men gedurende de in de laatste tijden steeds voortschrijdende arbeidsverdeeling der volkeren geleidelijk verleerd had.
Ook in menig ander opzicht is voor Nederlandsch Indië gedurende den wereldoorlog de raadselspreuk bewaarheid:
Uit verlies winst!
Voor de voortbrengselen van dit gezegende land zijn allerwege nieuwe markten gevonden; de voordeelen van dezen nieuwen toestand zullen later blijken reusachtig groot te zijn.
Juist in dezen tijd is aan het licht gebracht, dat de mineralen, die 't land in zijn schoot bergt, zullen blijken schier onuitputtelijk te zijn; en dat, terwijl vroeger door de mannen der wetenschap plechtig verklaard was, dat Indië, ja, wel mineralen bezat, maar niet voldoende om tot eene ontginning over te gaan.
De geweldige dividenden, die nu terecht komen in de zakken van aandeelhouders van tinmijnen en petroleumbronnen, zijn helaas voor een groot deel aan de gemeenschap ontgaan.
Hiermede houdt verband de ontwikkeling van het fabriekswezen, in vroegeren tijd onmogelijk geacht en meestal in stilte door den overzeeschen handel tegengewerkt. Wat op dit gebied in de drie laatste jaren reeds is tot stand gebracht, is de vermelding dubbel waard, om alleen maar te spreken van de welgeslaagde rubberfabriek te Bandoeng. En als reeds met vollen ernst kan gesproken worden van hoogovenbedrijf, dan blijkt wel zonneklaar, welk een toekomst van krachtige ontwikkeling nog voor Insulinde is weggelegd.
En - diezelfde ontwikkeling doet zich gelden op 't gebied der huishoudelijke behoeften, levens- en genotmiddelen. Nu niet langer, als vroeger, de mailbooten week aan week het noodige aanbrachten in ruimen overvloed, maakte de nood vindingrijk en - volgens een Indischen briefschrijver in de Avondpost - is men al mooi op weg om aan de verlegenheid der Europeesche huisgezinnen in Indië op voldoende wijze een einde te maken.
Werd boven gesproken over het dreigend gevaar, dat den groot-landbouw boven het hoofd hing, dat de voortbrengselen voor de wereldmarkt schier waardeloos zouden worden, uit dien nood werd geboren een krachtige samenwerking van alle belang hebbenden in gemeenschap met en gesteund door de Indische Regeering om de millioenen gekost hebbende landbouw-voortbrengselen op prijs te houden. Ook die samenwerking is in Indië een nieuwe koers, waar, gelijk iedereen weet, de planters wel vaak samen kwamen om bindende afspraken te maken ten voordeele van hun bedrijf, maar met het vaste voornemen, zich niet aan die afspraken te houden, zoodra zij iets van hun recht-streeksch belang zouden moeten opofferen.
Thans evenwel was het hooge ernst; bekrompen eigenbelang moest zwijgen, nu de nood zoo hoog geklommen was. En nu - als voorbode van den komenden vrede - de duikbootgruwel ophield met zijn vernielingswerk, is het dreigend gevaar bezworen en stijgen de prijzen der landbouwvoortbrengselen weder op hoopvolle wijze. Het leed is bijna geleden; met volle kracht vooruit!
Wij moeten nu nog de vraag stellen;
Zal het ook voor Nederland blijken: Uit verlies winst? Of:
Zal Nederland het gelag moeten betalen?
Laat ons hopen, dat het niet zoo erg zal zijn als wij thans wel eens vreezen. Wèl zal het voor den