Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Germanismen.Zeer geachte Redactie. Vergun mij nog een wederwoord aan den heer EmantsGa naar voetnoot1). Een geoefend schermer geeft zich wel eens bloot om des te juister te treffen. Tegenover een zoo geduchten tegenstander op taalgebied als hij, heb ik mij met die hoop aan dezelfde list gewaagd, ook al omdat kortheid gewenscht is. Mijn stelling dat ‘een onmiddellijke ontleening aan het Duitsch, mits het niet vloekt tegen eigen regels van woordvorming geenerlei verzet mag ondervinden’, wil de heer Emants alleen aanvaarden onder de toevoeging ‘en wij geen beter of evengoed hedendaagsch Nederlandsch woord voor dezelfde zaak bezitten’. Vroeger was ik de stelling van het z.g. gematigd purisme toegedaan, doch op den duur aan haar betrouwbaarheid gaan twijfelen. Wij staan voor het feit, dat een taal slechts dan rijk mag worden geheeten, wanneer zij beschikt: eensdeels over meerdere woorden met denzelfden begripsinhoud, anderdeels over verschillende woorden voor verschillende begrippen, die elkaar bijna dekken. Het eene betreft de sierlijkheid van den stijl, het andere de beknoptheid en duidelijkheid van gedachtenweergave. Nu is naast slordigheid en pedanterie, juist de volstrekte behoefte aan synoniemen en nuaneeeringswoorden de hoofdoorzaak waarom de hedendaagsche Nederlander zijn taal doorspekt met vreemde woorden in het algemeen. Er bestaat een behoefte aan nieuwe woorden naast gangbare. Sommigen putten daartoe uit de rijke erfenis onzer vooronders, welke erfenis echter meest ontoegankelijk is voor den doorsneê-Nederlander. Maar elk, die er prijs op stelt zijn taal te beheerschen, haalt oude woorden van den rommelzolder en stoft ze af, juist zooals wij oude Rembrandts onder het vuil op achterzolders haalden in thans haast voorbije tijden. Daarom kom ik op voor het goede recht van een, zooals ik aantoonde en zooals de heer Emants kennelijk niet langer bestrijdt, zuiver Nederlandsch woord uit Duinkerken. Vermoedelijk is het een iterativum van kapen en kan het, omdat het drie- | |
[pagina 12]
| |
lettergrepig is, in den stijl noodig zijn ter verlevendiging naast kapen. Daarnaast is noodig het nieuw smeden van woorden. Dit is geen gemakkelijk werk. Op elk gebied van kunst en wetenschap ontleent men aan andere volken. Een meester op dat gebied als Rembrandt deed dit, doch hij drukte er een eigen stempel op. Zoo is omsmeden gerechtvaardigd naast nieuwsmeden. Op taalgebied zal men woorden als automobiel, locomotief moeilijk kunnen omsmeden tot Nederlandsche woorden, men moet er nieuwe voor ontwerpen. Uit zoo na aan onze taal verwante als de Hoog- of Nederduitsche talen, kan men vaak vormen putten, die als geknipt zijn voor ons. Het gaat dit bestek te buiten om scherp de grenzen te trekken, waarbinnen een ontleening leidt tot verrijking van onzen woordenschat en buiten welke zij leidt tot verbastering. Een merkwaardig artikel over Germanismen schreef de heer Kakebeeke in het Januari-nr. 1918 van de Vragen van den Dag. Eerst na dat ernstig te hebben gelezen zal men aan woorden als ‘ijzerdraad’ e.d. begrijpen, het verschil tusschen ‘Germanismen’ en Nederlandsche woorden ontworpen naar voorbeelden uit de Duitsche taal maar volgens eigen wetten vervaardigd. VAN ES. | |
Antwoord.Het komt mij voor, dat de Heer van Es juiste en onjuiste taalopvattingen zodanig dooreenhaspelt, dat er voor een schifting van koren en kaf in zijn antwoord meer plaatsruimte vereist zou worden dan Neerlandia voor zuivere taalvraagstukken mag afstaan. Slechts dit dus: Elke taal heeft soms behoefte san de invoering van vreemde woorden. Dit heb ik niet alleen nooit ontkend; maar zelf vaak uitdrukkelik beweerd. Woorden als kaperen, voorradig en meerdere (in de zin waarin de Heer van Es het bezigt) hebben wij tegenwoordig echter niet nodig. Die werden ook niet ingevoerd om aan behoeften van de taal te voldoen. Zij, die de meeste vreemde woorden gebruiken, zijn niet de schrijvers, wie het te doen is om een verlevendiging van de stijl; maar wel de aanstellers, die het juiste taalgevoel missen, ja doorgaans hun eigen taal minachten. Het opstel van de Heer Kakebeen over germanismen heb ik zelf aangehaald in mijn rede gehouden te 's Hertogenbosch. Tans haal ik met instemming nog eens de laatste woorden er van aan: ‘Goed onderwijs, vooral gericht op ontwikkeling van het taalgevoel en van den goeden smaak, zal den Nederlander van dienst zijn, wiens nationaal zelfgevoel hem den plicht oplegt zijn eigene taal niet te verwaarloozen.’ MARC. EMANTS.
De redactie sluit hiermede de gedachten wisseling ever dit onderwerp. |
|