Zuid-Afrika.
Aan Zuid-Afrika.
Gij vrienden van Zuid-Afrika, gij hebt een daad gedaan, die ons Nederlanders innig verblijdt. Gij weet hoe wij hier hebben gedeeld in Uw zorgen, toen gij zoo oneindig meer leedt dan wij thans hebben gedaan. Wij zijn U toen bijgesprongen met het mogelijke, want tot het onmogelijke waren wij bij Uw kampen om vrijheid, helaas niet in staat. Wij hebben met U meegeleefd en meegeleden om Uws zelfswille, met hart en ziel. En wij hebben daarbij niet gedacht aan ons zelf.
En nu, na bijna twintig jaar, nu doet gij iets, waardoor plotseling Uw vriendschap voor het oude Nederland, op de meest treffende, meest kiesche en gevoelige wijze aan het licht treedt. Gij zendt ons eten. Een schip beladen met graan, zal Uw bode zijn van vriendschap, een geschenk van stamgenoot aan stamgenoot.
Gij kunt niet beseffen hoe goed die daad van U ons doet, hoe sterkend voor het gevoel van gemeenschap tusschen U en ons. Die daad verkwikt ons en siert U.
Dank!