Friesch Volksleven.
Mijnheer de Redacteur,
Toen ik dezer dagen de kleurige schildering las, die door het kunstvaardige Nederlandsche echtpaar Scharten-Antink gegeven wordt van een deel der bevolking uit de streek der Italiaansche bergmeren, en die den m.i. trouwens niet volkomen passenden naam ‘De Vreemde Heerschers’ draagt, kon ik een vergelijking tusschen deze zoo ras-echte en tevens sympathieke menschen, eenvoudige, boersche vereerders van schoonheid en kracht, en die van enkele deelen van ons eigen platteland, bepaaldelijk of vooral van Friesland, niet terughouden.
Een dergelijke omgeving van evenwichtige, harmonisch ontwikkelde, nog onbedorven cultuurmenschen als die uit ‘Vreemde Heerschers’, de Muzzo's, Angelina, e.a., ze mogen dan onzen, trouwens geheel kunstmatigen, intellectueelen vooruitgang niet hebben bijgehouden doet weldadig aan. En ieder die Frieslands ‘binnenlanden’ kent door een eenigermate gerekt verblijf, moet wel diezelfde gewaarwordingen hebben gehad bij de nadere kennismaking met de vele dáár naar voren komende fiere en opgewekte persoonlijkheden, door de vormende hand der aanpassing nog niet beschadigd.
Menigeen, die de Friezen alleen buiten hun provincie, of in een hunner eigen kleine steden heeft leeren kennen, moge zich wel eens geërgerd hebben, in het eerste geval aan de onbeholpenheid en schijnbare oprechtheid hunner pogingen tot aanpassing, in het tweede aan hun, soms tot overmoed stijgenden hoogmoed; om hun gesloten beschaving, die steeds op het behoud van eigen veerkracht gericht is, te beoordeelen, moet men ze hebben waargenomen in geheel eigen omgeving.
Indien ik een man van gezag ware en ik het adres kende van de familie Scharten, dan zou ik misschien geneigd zijn hun rechtstreeks te vragen of ze zich niet eens, in het belang van den Nederlandschen stam, zouden willen belasten met een studie en een uitbeelding van het volksleven aan en op de Friesche meren. Wij zouden dan dat werk kunnen gebruiken als een soort van socialen bijbel, om ons in tijden van druk en verslapping wat op te beuren. Nu echter zou ik als gewoon stambelanghebbende dat verzoek hun gaarne doen toekomen door middel van Uw tijdschrift, vertrouwende dat er onder de vele lezers wel een enkele zal zijn, die dan ongevraagd hierbij zoo noodig zijn verdere hulp verleent.
Hoogachtend,
Uw dw. dr.
RIETSEMA.
Geachte Redaksie!
U vraagt mij enige kanttekeningen te maken bij bovenstaand Ingezonden Stuk, ik wil dat graag doen. Het is waarschijnlik al velen opgevallen, wat de Heer R. schrijft over Friesland; nu men wel gedwongen is zich tot het eigene te bepalen (hoe jammer voor onze kosmopoliten!), nu komen er vele zeilers of niet-zeilers naar de Friese meren en ik hoorde al meermalen, dat er hun dit of dat verschil met Holland sterk opgevallen was. Dat opvallende in beeld te brengen voor heel Nederland is nog niemand gelukt; in 't Fries echter wel; wie maar iets daarvan gelezen of op het tooneel gezien heeft, hij heeft ze teruggevonden, de Friezen uit zijn omgeving; maar Fries, wie kent het? Als 't nu nog Zweeds of Deens was, maar Fries! En ik vrees dat zonder die taalkennis het niet zal gaan: de taal is gans het volk! Hoe willen dan de Heer en Mevrouw Scharten - Antink doordringen tot de ziel van het Friese volk zonder die taalkennis? Het gaat zo maar niet aan ook, om zich die te verwerven. Hoelang hebben zij in Italië gewoond en zou de Fries doorzichtiger zijn dan de Italiaan? Dat eist werken en studie. Maar òf de resultaten die ook waard zijn!! Welk Nederlander weet nu b.v., en begrijpt, dat daar in Friesland een jong geslacht opgroeit, dat rechten voor zijn taal eist? Wie billikt buiten Friesland die aanspraken om b.v. de Friese taal op de Lagere School te hebben als leerstof en eerst ook als medium voor het Nederlandse taalonderwijs; van b.v. een Hoogleraar in die oudste taal van Nederland te hebben aan een van onze Hogescholen? Niemand; niet omdat men ze niét-billijkt, maar omdat men er nooit aan gedacht heeft. Friesland ligt zo ver achter hoge muren van onbekendheid. En de zich Fries voelende Fries dringt zich niet op, want hij heeft het stellige gevoel, dat men hem in zijn denken, zijn taal, belaagt en zo aardt het Alg. Ned. Verbond ook niet in de streken, waar Fries gesproken wordt, omdat het Verbond uiteraard de nadruk legt op de
Nederlandse taal en een zich zelf bewuste Fries - er zijn ook tal van andere Friezen; dat is op zichzelf een vraagstuk - zijn taal als het stiefkind ziet in het Nederlandse huis.
Ik heb indertijd getracht die kloof te overbruggen, maar juist in de laatste jaren, in deze oorlogstijd vooral, is het stief kindgevoel heviger geworden. Als nu niet-Friezen hun best willen doen om tot de Friese ziel door te dringen, zal dat allicht worden opgevat als een soort nieuwsgierigheid of, wil men, belangstelling om het biezondere; de Fries, die niet graag de dingen half doet, zal wensen, dat men met dáden van belangstelling komt zoals ik ze hierboven genoemd heb. Dan, komen die daden, dan gaan de harten zomaar open. Ik wou maar zeggen, dat het niet zoo gemakkelik is als de Heer R. denkt.
J.B. SCHEPERS.