Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWerken van het Bataksch Instituut op de BatakhoogvlakteGa naar voetnoot1).Er wordt wel eens beweerd, dat zij die in Indië of dank zij Indië grote kapitalen hebben verdiend naar het moederland terugkeren zonder enig bewijs van erkentelikheid aan het land van hun wording te schenken. Anders is dit het geval geweest met den heer Dr. C.W. Janssen, oprichter van het in 1918 opgerichte Bataksch Instituut, dat zich zoals we in de statuten kunnen lezen ten doel stelt:
Toen de heer Janssen enige jaren geleden voor zijn eigen belangen Deli bezocht en ook een kijkje nam in de Bataklanden, rijpte bij hem het plan om persoonlik mee te werken aan de ontwikkeling van de Batakkers door zijn geldelike medewerking te verlenen voor de oprichting van een Ambachtschool voor Batakse jongens. Doch vóór deze school tot stand kwam, viel het oog van de heer Janssen op het landbouwbedrijf der Batakkers, dat onder oordeelkundige leiding een bron van welvaart voor de bewoners zou kunnen worden. Het land was vruchtbaar, zeer geschikt door het koele klimaat voor de verbouw van Europeese gewassen. In 1911 kreeg de heer Botje, een landbouwkundige uit Groningen, een opdracht van de heer Janssen op de Batakhoogvlakte het landbouwbedrijf der Batakkers met Europeese voorlichting in betere banen te leiden. Op terrein van de Delimaatschappij te Brastagi is toen de heer Botje begonnen aardappelen te verbouwen. Hiervoor had hij natuurlik werkkrachten nodig en weinig verbaasd zullen zij, die met de zeden en gewoonten der Batakkers bekend zijn, opzien, dat voor dit werk zich aanvankelik alleen vrouwen aanmeldden. Niet omdat de Batakse vrouw zo vrijgevochten is en in de strijd om het bestaan in mededinging treedt met de man, neen, de veldarbeid wordt hier bijna uitsluitend door de vrouw verricht. Zij leidt al een zeer weinig benijdbaar bestaan; zij is het die van haar prilste jeugd af gewend is aan slaven en sloven, zowel op het land als in huis; naar de verschillende passars draagt ze op haar hoofd de produkten van haar arbeid, terwijl op haar rug in de slendang de jongste spruit bengelt. Nu was het volstrekt niet in de geest van het Bataksch Instituut, noch in de bedoeling van de heer Botje om de Batakse vrouw | |||||
[pagina 149]
| |||||
in haar rol van slavin te handhaven en de Batakker in zijn luiheid te laten voortleven; juist de mannen moesten opgewekt worden uit hun onverschilligheid. Het is de heer Botje, die kampong na kampong bezocht, gelukt belangstelling voor andere kultures te wekken. Op allerlei manieren werd het de Batakker gemakkelik gemaakt; het pootmateriaal werd op voorschot van de oogst verstrekt, en steeds was de heer Botje bereid de mensen met raad en daad bij te staan. Zelf ging die heer B. op Koeta Gadoeng, een allesbehalve vruchtbaar terrein, dat
Karo-Bataksch dorp in de Doesoen (bovenlanden van Deli).
voor de direkte kultuur van aardappelen ongeschikt was, grondbewerkingsproeven doen om later met zijn opgedane ervaringen de Batakkers, die bijna uisluitend de vruchtbaarste plekjes hadden uitgezocht, voor te lichten. Allerlei grondverbeteraars en bemestingsproeven werden geprobeerd, en na enige tijd bleek de grond zeer dankbaar voor zware bemesting evenals voor kunstmest (fosfor en stikstof). Met aardappelen uit Groningen afkomstig, de z.g. Eigenheimers en Fransen, werden proeven genomen, en spoedig bleken de laatste zeer geschikt voor deze grond. Deze Hollandse boerderij ligt aan de rijweg van Kaban Djahé naar Brastagi op ongeveer 1400 M. hoogte in een prachtige natuur en met een heerlik, koel klimaat. Menige voorbijganger zal misschien verbaasd opzien wanneer hem verteld wordt, dat hier een boerderij is, want uiterlik heeft het er al heel weinig van. We missen hier de lange schuur, de mantel van bomen rondom het huis, of de brede en diepe grachten, maar als we even over of door de hoge haag, die als windbreker het gehele terrein omgeeft, heenkijken, dan zien we reeds dadelik, dat hier een deskundige aan het werk is. Toen de heer Botje na allerlei proeven genomen te hebben, bevredigende resultaten kreeg, lag zijn werk duidelik omlijnd vóór hem, n.l. de Batakkers die op primitieve wijze aan landbouw deden, voor te lichten, nieuwe kultures in te voeren en bestaande te verbeteren. In de eerste plaats moet een Europeaan, die een dergelik streven voor ogen heeft het vertrouwen van de Batakkers winnen en ook hen vertrouwen. Spoedig zal hij merken, dat de Batakker pienter is, een minder slaafse natuur heeft dan de Maleier of Javaan en een veel sterkere drang in zich heeft om vooruit te komen; hij kent ook spaarzaamheid, wat de Javaan zelden eigen is. Niet alleen de aardappelkultuur werd ter hand genomen, ook de verbouw van andere gewassen, die geschikt voor uitvoer zouden zijn, werd de Batakkers geleerd. Groentezaden werden onder de bevolking verspreid en een tuin, waar de Batakkers geheel ingelicht konden worden, bleek spoedig een groot sukses. Nu toog hij ook zelf aan het werk; Van links en rechts werd de heer Botje om zaad gevraagd, en hoewel de aardappelkultuur hoofdzaak is gebleven, heeft de groenteteelt zich toch reeds gezet. Gedurende de laatste tijd is het moeilik aan goed kiemkrachtig zaad te komen, waardoor de tuinbouw enigszins belemmeringen ondervindt. Onlangs kwam een Batakker met honderd gulden, waarvoor hij gaarne zaad wilde hebben, helaas, was er niets | |||||
[pagina 150]
| |||||
te krijgen. Deze zaden worden tegen kostendeprijs en kontante betaling verstrekt, behalve koolsoorten worden ook veel wortelen en bieten verbouwd, terwijl in de buurt van Brastagi reeds met de teelt van bladgroente is begonnen. Dit laatste, niet geschikt voor vervoer naar Medan, moet door de Batakkers zelf aan de verschillende gasten in de logeerhuizen worden verkocht. Het is, van de aanvang af een grote moeilikheid geweest, om voor de verschillende produkten een afzetgebied te vinden. Voor een koöperatieve handelsvereeniging bleek de bevolking nog niet rijp en zoals het in de Oost meer gaat, maakten ook hier de Chinezen zich meester van de handel, waardoor een groot deel van de winst voor de Batakker verloren gaat. De volgende sijfers tonen U aan hoe de aardappelkultuur in de laatste jaren is toegenomen: De uitvoer in 1915 bedroeg 36000 pikol; in 1916 was dit 57000, en in 1917 70000, terwijl de uitvoer aan kolen in 1916 slechts 2800 stuks bedroeg, steeg dit sijfer het volgende jaar tot 20000. Ook hier dus grote vooruitgang! Wanneer men nu een tocht naar de Hoogvlakte maakt, verbaast men zich over de vele ossekarren, die tergend langzaam naar boven kruipen of naar beneden sukkelen, soms rijen van twintig achter elkaar, de voorste koetsier waarschijnlik niet in slaap, de rest duttend. Vroeger vond men die ossekarren niet, toen waren er geen produkten, die naar Medan gebracht moesten worden, terwijl er nu 1200 van die voertuigen zijn. Dat de welvaart sterk toeneemt en de vroeger zo dorre hoogvlakte langzamerhand een andere aanblik vertoont, behoeft geen verder betoog. Doch de Batakker moet ook leren de minder vruchtbare gronden te verbeteren en de voornaamste ziekten in de gewassen te bestrijden. Ondanks de vele proeven, die reeds genomen zijn om ziekten uit te roeien, althans te beperken waarbij een sterke bemesting een grote rol speelt, is hij nog niet genoeg doordrongen van de noodzakelikheid van bemesting, om van wisselbouw en groenbemesting nog niet eens te spreken. Voor deze streken is het daarom zeer nodig dat meer aan veeteelt wordt gedaan. Op Koeta Gadoeng vindt men nu een veestapel die ook uit het oogpunt van melkvoorziening winstgevend is. Verschillende preeven worden nu gedaan om ten slotte te komen tot een ras, dat overvloedig melk geeft. In de stal ziet men Batakse, Bengaalse en Hollandse koeien, de laatsten overtreffen, wat de hoeveelheid melk betreft de twee andere soorten verre. Op mijn vraag, of door de materieele welvaart, zoals dit meestal 't geval is, een behoefte naar onderwijs is ontstaan, antwoordde men dat dit I eigenaardig genoeg bij deze Batakkers niet 't geval is. Ze zijn voor geestelike ontwikkeling nog vrij onverschillig. Een Batakker zou met een wijsgerig gezicht de vraag: ‘Moet ik mijn kind naar school zenden?’ ongeveer in deze geest beantwoorden: ‘Zonder kennis van lezen en schrijven en rekenen kan hij evenals Si Anoe op een ossekar zitten, of op 't veld helpen planten, poten en oogsten. Zend ik hem naar school, dan is hij alleen voor kantoorwerk geschikt, en niet meer voor veldarbeid. Ook staat de geringe vraag naar onderwijs zeker wel in verband met het gemakkelik verkrijgen van hoge lonen; de loonstandaard in de Karolanden is, vergeleken bij andere streken in Indië zeer hoog. Toch, toen er een tijdlang voor de jeugd van deze landbouw-uitoefenende bevolking lessen in land- en tuinbouw werden gegeven, werden deze daar ze verband houden met materieel voordeel, goed bezocht. Moge toch eens een behoefte naar meerdere beschaving en meerdere ontwikkeling komen! Dan zullen we op onze wandelingen niet meer zien jongens met afgebeitelde en afgevijlde tanden, omdat de adat dit oplegt, of vrouwen met zware zilveren voorwerpen geboord door haar oren en hangende aan de hoofddoeken. De huizen, hoe schilderachtig van buiten, vertonen van binnen zover de duisternis dit toelaat, een onbeschrijflike onzindelikheid. Welke indruk moet op de Batakse boer de woning en het erf van een Hollandse vakgenoot wel maken, waar orde en netheid regel is. Het zou iets onmogeliks zijn in één geslacht alles te veranderen; immers, laten we toch bedenken, dat geen 15 jaren geleden een verblijf op de Hoogvlakte ongewapend levensgevaarlik was. Nu is het hier volkomen veilig en daden, zoals van de heer Janssen, waardoor de bevolking ekonomies vooruit wordt gebracht, moeten heilzaam werken en de Batakker voor goed onderwerpen aan 't Nederlandse gezag. G. ANDREAE. |
|