andere, hoezeer gij ook op wijder terrein U Nederlander gevoelt.
Voorwaarde echter van vrede en vrijheid, is handhaving van het recht in de verhouding tot andere volken, het volkenrecht. Gij hebt het vertrouwen van Uw volk gewonnen en behouden door van meet af het recht tot richtsnoer te nemen voor al Uwe bestuursdaden, het ongeschrevene en het geschrevene recht, tegenover beide strijdende partijen.
Niemand kan ontkennen, dat het U in de meeste gevallen is gelukt door degelijke rechtskennis en groote scherpzinnigheid Uw moeilijk standpunt te handhaven, en de hoogste belangen van ons volk tegen duurzame inbreuk te vrijwaren. Wat daarbij zoo weldadig aandeed, dat was de zekerheid dat hetgeen gij deedt, altijd eerlijk was, op den man af, zonder zweem van kronkeling; dat Uw liefde voor het recht niet was een schijn, maar door en door echt; dat het was een afspiegeling van Uw karakter; dat al Uwe uitingen als Minister Uw rondheid, eenvoud, betrouwbaarheid, Uw vrank en gul woord, tot synthese hadden Uwe geheele persoonlijkheid.
Dat is de reden waarom het Nederlandsche volk van U is gaan houden.’
Daarna ging de voorzitter over tot overhandiging der vele blijken van genegenheid, dankbaarheid en hulde, welke uit alle oorden van het land, uit alle rangen en standen onzer samenleving tot zelfs uit het buitenland bij het Hoofdbestuur waren ingekomen en vervat zijn in een door den heer Georg Rueter ontworpen mahoniehouten kist. Deze sierkunstenaar heeft de moeilijkheid om het stugge materiaal der duizenden naamkaartjes tot een aesthetisch geheel te vereenigen, kunstig opgelost. De kist is in doorschijnend zwart beschilderd met uitsparing van het ornament, dat dus de bruine houtkleur vertoont. Dit ornament is spaarzaam met rood en geel verlevendigd.
De oorkonde, geteekend op Japansch papier en gebonden in rood-leeren band met goud bestempeld is uitgevoerd door Mej. N. Donath te Baarn en luidt als volgt:
‘Toen in Juli 1918 de dag nabij scheen, waarop Jhr. Dr. J. Loudon zijn ministerschap van buitenlandsche zaken zou neerleggen, hebben, op voorgang van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, de navolgenden uiting gegeven aan hun gevoelens van dankbare bewondering voor de wijze, waarop deze staatsman in de afgeloopen oorlogsjaren heeft gestreefd naar vrijwaring van onze hoogste lands- en stambelangen, door handhaving tegenover de beide strijdende partijen van de beginselen van het volkenrecht.’
De heer Loudon gaf in zijn antwoord op de toespraak te kennen, hoezeer hij den geest van deze huldiging op prijs stelt. Geen onderscheiding, welke ook, had den oud-minister meer voldoening kunnen schenken, dan dit bewijs van waardeering, komende van zoovele Nederlanders, dat hij er de bevestiging in vond van het vertrouwen, dat, naar hij inderdaad gevoeld had, het Nederlandsche volk hem gedurende de laatste vijfjaren geschonken had. Met hart en ziel had hij zijn taak vervuld, gesteund door zijn collega's, zeer in het bijzonder door dien niet genoegzaam hoog te schatten staatsman, Mr. Cort van der Linden. Geschraagd door dat vertrouwen had hij niets dan zijn plicht gedaan, door te streven naar het behoud onzer zelfstandigheid te midden van den geweldigen strijd om ons heen, door bovenal het recht hoog te houden en de strijdvoerenden te overtuigen, dat er tegenover Nederland geen reden bestond voor wantrouwen, die bron van zooveel kwaad tusschen natiën. Dank zij het initiatief van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond was hem een onvergetelijk blijk gegeven van de waardeering van het Nederlandsche volk.
Diep erkentelijk nam de oud-minister het zoo eigenaardig en treffend huldeblijk in ontvangst.
Schriftelijk heeft de heer Loudon deze erkentelijkheid nog eens herhaald in het volgend schrijven, dat tevens zijn dank aan alle deelnemers vertolkt:
's-Hage, 10 October 1918.
Den Heer Voorzitter
van het Algemeen Nederlandsch Verbond,
Hooggeachte Heer, Dordrecht.
Mag ik op gevaar af in herhaling te treden van hetgeen ik U den 4den dezer mondeling te kennen gaf, U als Voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond, mijn diepgevoelden dank komen betuigen voor de treffende hulde, die U mij op dien dag, met Uwe medebestuursleden, namens zoovele landgenooten gebracht heeft‘
De woorden door U gesproken, de vorm waarin het huldeblijk vervat was, de geest der huldiging zelve en het waardeerend vertrouwen dat er uit sprak, hebben mij zeer diep getroffen.
Gaarne zou ik aan ieder dergenen wier naamkaartje ik in de fraaie kist, welke U mij aanbood, mocht vinden en ook aan hen, die zich later rechtstreeks daarbij aansloten, individueel mijn dank willen betuigen. Waar zulks mij echter wegens het groot aantal moeilijk uitvoerbaar bleek, meen ik een beroep op Uwe vriendelijke tusschenkomst te mogen doen om, zoo mogelijk door middel van het orgaan van het Alg. Ned. Verbond, allen te doen weten hoe levendig ik hunne attentie gewaardeerd heb.
Met de meeste hoogachting,
Uw zeer dw.
(w.g.) J. LOUDON.