Niet of geen.
Aan de Redactie.
Het in de jongste September-aflevering van dit tijdschrift voorkomende, apodictische opstel van den heer Sigmond; ‘Niet of geen’ geeft mij aanleiding tot de volgende opmerking.
Bescheidenlijk, meen ik te hebben behoord tot de eersten, die op het radbraken onzer taal, door de gedachtenlooze vermenging van ‘niet’ en ‘geen’, hebben opmerkzaam gemaakt.
Geen is een ontkennend onbepaald voornaamwoord: geen mensch, geen sterveling.
Van het bijwoord: niet is de hoofdbeteekenis de zeer concrete dus zeer bepaalde ontkenning van het onderwerp: ik zag niet, gij moogt niet.
Al de door gemelden heer gewraakte voorbeelden zijn alzoo volkomen juist en geven blijk van eene taalkennis, welke het mij wenschelijk voorkomt, dat de censor zoodra mogelijk zich aanschaffe.
Hoogachtend,
Amsterdam, 4 Sept. 1918.
Uw dw.
J.A. LEVY.
De taalkundige benaming van geen of niet doet weinig ter zake. Het gaat om de beteekenis en het gebruik van deze woorden. Nu beteekent geen: niet een, zoodat het uitsluitend als tegenstelling van een behoort gebruikt te worden. Dat het spraakgebruik hiervan zeer sterk afwijkt, is ook ons bekend, maar praat de fout niet goed.
DE TAALCOMMISSIE.