Germanismen.
Hooggeachte Redaktie,
Met belangstelling volg ik steeds het doen en laten der Taalkommissie ter eigen onderrichting. In de rede van den heer Emants troffen mij enkele opmerkingen in 't bijzonder over de germanismen, o.a. blz. 101, 1e kolom. Is ‘veel omstreden’ een germanisme? Het leek mij reeds burgerrecht te hebben gekregen. Vandaar naar het aangevallen ‘heet omstreden’ is maar een stap. Het komt mij voor, dat men bij de jacht op germanismen te veel vergeet, dat onze eigen taal een germaansche taal is, zoodat zelfs een onmiddellijke ontleening aan het Duitsch, mits het niet vloekt tegen eigen regels van woordvorming, geenerlei verzet mag ondervinden. In hoeverre is nu ‘spervuur’, dat volgens de beteekenis onderscheiden is van ‘gordijnvuur’, een erger germanisme dan 't aanbevolen ‘gordijnvuur’? Evenals men ‘trommel-’ en ‘roffelvuur’ onderscheidt, zoo is gordijnvuur een versterking van spervuur. Hoewel ‘vuur’ hier iets anders beteekent, is de vorming toch wel gelijk aan ‘wachtvuur’. Ook ‘springstof’ is dunkt mij niet laakbaar. Men spreekt toch algemeen van het doen springen van mijnen, het doen springen (met dynamiet) van rotsblokken enz. Voor ‘daadkrachtig’ hebben wij het Dietsche ‘krachtdadig’. ‘Hitspers’ is met ‘stookpers’ weer te geven; ‘blindganger’ met ‘blindgaander’, als men de aardige vergelijking die er in ligt wil behouden.
Overigens zal het gebruik van deze oorlogsgermanismen van voorbijgaanden aard zijn, al is het natuurlijk beter dadelijk te keeren, dan te moeten nawieden.
Men vergeet bij den strijd tegen vreemde woorden te vaak, dat de strijd tegen Fransche, Latijnsche en Engelsche woorden uit geheel andere oorzaak noodig is dan tegen germanismen. Ons volk was in het verleden ziek van Latinisme en Franskiljonisme. Men bezigde Latijnsche en Fransche woorden uit zucht om geleerd en beschaafd te schijnen, zooals in den laatsten tijd vóór den oorlog door de sport en uit snobisme het Engelsch binnendrong.
Germanismen daarentegen dringen binnen uit slordigheid en dat is geen ziekte, maar gebrek aan tijd. Juist bij hen, die de leiding geven aan de ontwikkeling onzer taal, de letterkundigen, zal men germanismen zelden aantreffen. Slordigheid is geen ziekte waartegen behoeft te worden gestreden. Immers, elk onzer heeft de neiging om zijn slordigheid te overwinnen. Het is dus voldoende om op het verschijnsel te wijzen, om het te doen genezen.
Mag ik nog even wijzen op m.i. een onjuistheid? U herinnert zich het geval van ‘opblazen’ voor ‘in de lucht doen vliegen’, dat voor een Anglicisme werd gehouden, totdat bleek, dat het 17de eeuwsch Hollandsch was. Zoo is, dunkt mij, de aanval tegen ‘kaperen’ ongegrond. Het 17e eeuwsch liedje uit Duinkerken zegt:
Al die willen te kap'ren vaeren.
Moeten mannen met baerden zijn,
Jan, Pier, Tjores en Corneel
Uw dw.
VAN ES.