Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Oost-Indië[Overzicht Oost-Indië]Het is mij bijzonder aangenaam te kunnen aanvangen met de aandacht te vestigen op een bemoedigend schrijven,dat de redactie van Neerlandia in mijne handen stelde. Het luidt aldus:
Den Haag, 9 Juli 1918. Hooggeachte Redacteur,
Vergun ons een klein plaatsje in Uw veel gelezen blad, om onze gevoelens tegenover den heer v. L. uit te spreken. Met belangstelling en sympathie hebben wij het artikel van den Heer v. L. over ‘Vreemde Oosterlingen’ gelezen in het Juni-nummer 1918 van Uw orgaan Neerlandia. Mochten alle volkeren over elkaar zoo denken, als de Heer v. L. over de Chineezen en mocht ieder op deze wijze over zijn naaste oordeelen (de Heer v. L. schreef: ‘Zij (de Chineezen) hebben hunne gebreken en deugden (evenals wij) en zijn zeker niet slechter dan de Hollanders.’ Hoe anders zouden de wederzijdsche betrekkingen dan zijn! Men zal elkaar beter leeren kennen en begrijpen; terecht zegt het Hollandsche spreekwoord: ‘Onbekend maakt onbemind’ en ‘alles begrijpen heet alles vergeven’ kan er op volgen. Een oorlog, als die thans Europa teistert, zal dan misschien voorkomen kunnen worden, want een van de aanleidende oorzaken (men kan zeggen ‘de hoofdzaak’) is wel ‘het niet begrijpen van elkaar’ der betrokken volkeren. Laat ons niet zoo ver gaan, maar acht geven op hetgeen in onze onmiddellijke nabijheid geschiedt, waar leden van eenzelfde samenleving, van eenzelfden kring, van hetzelfde gezin elkaar het bestaan verbitteren door misverstand. Uit deze afkeuringswaardige eigenschap zich reeds in het eigen volk in toomelooze woede, hoe erger moet het dan niet gesteld zijn onder twee rassen, die hemelsbreed van elkaar verschillen. Als voorbeeld noemen we in dit geval een Hollander en een Chinees. Gelukkig, dat de toestanden langzamerhand veranderen en zich wijzigen in goede richting. Er wordt van den kant van het Moederland meer belangstelling getoond jegens de koloniën. Invloedrijke stemmen doen zich hooren om Nederland nader tot Indië te brengen. De ingezetenen van de koloniën sturen hun zonen en dochters naar Holland voor studie en opvoeding. Geschriften, waaronder Uw orgaan zeker een groote plaats inneemt, redevoeringen, vereenigingen met de bedoeling de wederzijdsche belangstelling op te wekken, zullen ons langzaam maar zeker tot het gewenschte doel brengen, n. 1.: Indië één met Nederland. Moge steeds met onvermoeiden ijver in deze goede richting gewerkt worden; dan twijfelen wij er niet aan, of de voorspellingen van den Heer v. L. zullen uitkomen. U vriendelijk dankzeggend voor de verleende plaatsruimte teekenen we,
Hoogachtend, Uw. dw. dn. de 3 Chineesche leden van het A.N.V., afd. 's-Gravenhage.
Als ik dit schrijven ‘bemoedigend’ noemde, deed ik dit - naar ik meen - met het volste recht. Deze drie jongelieden toch hebben 't zoo goed begrepen, dat het klagen over en 't wroeten in 't verleden geheel nutteloos is en dat wij ons eendrachtig moeten werpen op de toekomst. Dit is het wat helaas vergeten wordt door enkele vertegenwoordigers van Jong-China en Jong-Java, ook in Nederland, die, moedwillig blind voor den nieuwen koers, door Nederland gevolgd, voortgaan met wrokken, over 't geen reeds tot het verleden behoort of der verdwijning nabij is. Ik geef aan de 3 jonge Chineesche leden der Jongel. Afd. 's-Gravenhage de verzekering, dat de door mij neergeschreven waardeerende bewoordingen geen ‘frase’ waren, maar ernstig gemeend en tevens dat die waardeering door zeer velen gedeeld wordt. Mogen onze jeugdige vrienden, die hartelijk welkom worden geheeten in ons Verbond, hunnerzijds zich aangorden om vooroordeelen en wantrouwen, voor zoover die nog nadeelig werken in den boezem van hun eigen volk, flink te bekampen. Wij moeten elkander waardeeren en vertrouwen en geheel één worden als burgers van Insulinde, behoudens ieders eigenaardigheid. Een leerling van ConfuciusGa naar voetnoot1) zei: ‘Meester, zoudt ge ook in een enkel woord de zedeleer kunnen samenvatten?’ En de Meester sprak: ‘Is het niet het woord: Wederkeerigheid? Voorwaar, die leer kan goede staatsburgers vormen!
Nog een ander schrijven werd in mijne handen gesteld, en wel van den heer W.J. Lugard te Twello. Schrijver heeft het over de wenschelijkheid, dat het A.N.V. krachtig ijvere voor het doordringen van het Nederlandsch in Indië. Dit naar aanleiding van ‘Senator’ van Kol's in de Eerste Kamer uitgesproken vrees, dat men deze taal aan den Inlander zal opdringen; dezelfde vrees dus, die vroeger door den heer Gerhard in de Tweede Kamer werd geuit. Beiden spraken, naar ik meen, onder te grooten druk van het tegenwoordig voorop geschoven zelfbestemmingsrecht en deze theorie deed hen de werkelijkheid niet zien, zooals die is; d.i. niet Nederland dringt die taal op; integendeel, de volkeren daar ginds dwingen er om.Ga naar voetnoot2) Vroeger heb ik dit herhaaldelijk uiteengezet. De heer Lugard kan zich overtuigen, dat het A. N V. de zuivering en uitbreiding der Ned. Taal op bezadigde maar krachtige wijze voorstaat en dat in 't bijzonder de Groep ‘Ned.-Indië’ in dezen doet | |
[pagina 121]
| |
wat in haar vermogen is. Maar... ook deze Groep dringt niets op, maar tracht alleen, door leergangen enz. enz., het onstuimig verlangen der Inlandsche maatschappij te bevredigen. Het A.N.V. behoeft dus voor het Nederlandsch geen propaganda te maken en zou dat zeker ook niet doen als de Inlander er niet naar vroeg. - De Vereeniging: Koloniaal Onderwijs-Congres, die beoogt: de bevordering van het onderwijs in het Nederlandsche grondgebied buiten Europa,’ wenscht in de eerste dagen van October a.s. te 's Gravenhage haar tweede congres te houden; dit zou ten minste twee dagen moeten duren. Het eerste congres mag ‘welgeslaagd’ genoemd worden, wierp rijke vruchten af. De kosten waren f 5053.9672½; leden en bezoekers brachten op f 1272.34½, terwijl het Ministerie van Koloniën en het Waarborgfonds elk f 1890.91 moesten bijpassen. Voor dit tweede congres is weder een regeerings-subsidie, tot een maximum van f 2000. - op de begrooting gebracht en het overschietende deel van het Waarborgfonds is welwillend ter beschikking van het Bestuur gelaten. Maar... er is nog meer steun noodig. Daarom roept het Bestuur de hulp in van alle vrienden van Indië om óf deel te nemen in het Waarborgfonds óf lid te worden van het Congres (f 5. -) of zoowel t een als het ander. Vroeger uitte ik eenig bezwaar tegen het jaarlijks houden van zoodanig congres, waarop men plan had; thans evenwel zijn er twee jaren verloopen en er is op dat gebied: het nieuw inrichten van het onderwijs voor millioenen, zóóveel te verrichten, dat de zeer belangrijke raadgevingen van een congres, waaraan tot oordeelen bevoegde personen deelnemen, juist in deze tijden van onstuimige ontwikkeling wel degelijk nuttig kunnen zijn. Van de richting, waarin het uit te breiden onderwijs voortgestuwd wordt, hangt voor de toekomst der volkeren in O. en W. Indië zeer veel af. Zij, die deze zaak willen steunen (en dat behoeven waarlijk niet alleen Indische ‘Oudgasten’ te zijn) hebben zich te wenden tot de penningmeesteres: Mej M.S. van der Willigen, van Bleiswijkstraat 69, 's-Gravenhage. Ongetwijfeld zal dit congres weer nieuwe belangstelling wekken voor ons Insulinde. Dit zelfde doel wordt geregeld, en zander ophef, nagestreefd door de voordrachten vanwege ons Ministerie van Koloniën. Deze voordrachten worden gehouden voor de rijpere schooljeugd door verschillende personen, die daarbij ook gebruik maken van door het Koloniaal Instituut verstrekte hulpmiddelen. Ik mocht kennis maken met een paar rapporten, vriendelijk toegezonden aan het A.N.V. Het eene is van den Oud-Inspecteur van het Inl. Onderwijs in Ned. Indië, den heer A.G. Boes te Haarlem, die in den wimter 1917/18 vijf voordrachten met lichtbeelden hield voor leerlingen van de beide hoogste klassen der Middelbare Scholen en van het Gymnasium. De toeloop (vrijwillig) van de belangstellende jeugd was zóó groot, dat iedere voordracht tweemaal moest gehouden worden. Een tweede rapport is van de hand van den oud-Indischen Bestuursambtenaar Dom van Rombeek, die voor de bovengenoemde kategorie van leerlingen in 44 plaatsen een lezing met lichtbeelden hield ‘betreffende den werkkring bij het Binnenlandsch Bestuur in Nederlandsch Indië’. Deze eenvoudige maar doeltreffende manier om kennis te verbreiden en belangstelling te wekken is zeer zeker de ware en kan er toe leiden, dat de vooroordeelen tegen het leven en werken in Indië geleidelijk verminderen. Het is er verre vandaan, dat men jongelieden wil werven; men tracht de zaken zoo onbevangen mogelijk voor te stellen; edoch, waar ‘onbekend’ tot nu toe ‘onbemind’ maakte, mag de hoop gekoesterd worden, dat voortaan steeds minder vreemdelingen plaatsen innemen, die even goed door Nederlandsche jongelui kunnen bezet worden. In dezelfde richting streeft het Comité voor Nederl.-Indische Lezingen en Leergangen. Uit een verslag over een te Amsterdam door dit Comité gehouden vergadering blijkt, dat dit Comité in 1917/18 in tal van plaatsen leergangen deed houden, daarbij gesteund door het Koloniaal Instituut, dat o.a. zorgde voor films en gedrukte toelichtingen. De uit vijf kisten bestaande reisverzameling werd ter vergadering tentoongesteld. In gereedheid worden gebracht 12 à 14 kisten, die elk een cultuur zullen bevatten. De handleidingen van Prof. Blaauw voor rijst, suiker, thee en koffie zijn reeds gereed; eveneens de foto's en lantaarnplaten voor die cultures. Men wil bijeenbrengen een reizende koloniale boekerij, voorts propaganda drijven op middelbare en opleidings-scholen in grootere plaatsen (hetgeen trouwens reeds geschiedt door 't Min. van Kol.), verbetering aanbrengen in 't onderwijs betreffende de Koloniën en den Minister van Koloniën vragen, de duurdere werken ten geschenke aan te bieden aan arrondissements- en andere bibliotheken, enz. enz. Wij wenschen ook dit Comité goed succes op zijnen arbeid en vinden het verstandig, dat men bij 't kiezen van een arbeidsveld meer dan vroeger zich zal terugtrekken van plaatsen, waar vereenigingen als Oost en West e.a. reeds werkzaam zijn.
Een bevriende hand zond mij een circulaire van de ‘Vereeniging tot oprichting van Jonge-vrouwenscholen in Nederl.-Indië.' Het Indo-Europeesche meisje is in de laatste jaren ontrukt aan het minderwaardig bestaan dat vroeger werd geleid, ten gevolge van gebrekkige ontwikkeling. Overal is in Indië een drang om zich een goede plaats te verzekeren in den strijd om 't bestaan; gouvernements- en handelskantoren zijn veroverd; honderden meisjes verrichten goed betaalden arbeid en zorgen (zooals ik vaak zag) voor moeder, broers en zusjes. Het Indo-Europ. meisje is bezig de Indo Europeesche maatschappij geheel te hervormen, vooruit te brengen. (In 't voorbijgaan een vriendelijk saluut aan die wakkere deerntjes, vroeger zoo vaak gesmaad!) Er zijn er evenwel, die wat schoolsche ontwikkeling betreft niet mee kunnen komen. Vele paupermeisjes moeten den vooruitgang van hun meer begaafde zusters aanzien en blijven zelf verre staan. | |
[pagina 122]
| |
Met dezulken wil bovengenoemde Vereeniging zich bezig houden. De ziel dezer Vereeniging is Mevr. L.J. Hissink Snellebrand, die als oud-onderwijzeres de Indische meisjes, en onder deze ook de vele stumpertjes, kent. De Afd. “Malang en Omstreken” stelt zich voor, de meisjes overdag practisch te bekwamen in “huisen tuinbouwkunde” (bedoeld zal wel zijn kennis van huishouden en tuinbouw) en in den namiddag en de avonduren door lessen haar theoretische ontwikkeling bevorderen.’ ‘De Vereeniging in Holland heeft reeds maandelijkschen finantieelen steun toegezegd, maar verder is ruime steun uit geheel Nederlandsch-Indië noodzakelijk.’ Wij voegen er bij:... en niet minder wenschelijk van de zijde der in Nederland wonende Indische Oudgasten, die hun welvaart aan Indië te danken hebben en dat.... zoo nu en dan.... vergetenGa naar voetnoot1). Draadlooze verbinding met Indië. Daar wij deze zoo van uitnemend belang achtten voor de ontwikkeling van den Nederlandschen stam, meldden wij reeds een en ander maal dat deze in aantocht was. Thans schijnt de zaak met buitenlandsche werkkracht (Mr. Telefunken te Berlijn) werkelijk tot stand te komen, zoodat wij ons niet voor niets verblijd hebben. 's-Gr. v.L. |
|